Waarover moeten die gesprekken dan wel gaan? ‘Hoe moet de relatie tussen het hoger onderwijs en het bedrijfsleven, de markt eruit zien’, noemt Hermans als eerste vraag die hij aan de orde wil stellen. ‘Neem Fortis, het verzeke-ringsconcern dat de studie van zes studenten gaat betalen. Ik heb niet meteen ‘nee’ geroepen toen zich dat voordeed - en het is ook de vraag of ik het had kunnen tegenhouden als ik dat gewild had. Zoiets gebeurt, en het zal vaker gebeuren. Daar moeten we dus goed over praten.’
Zo heeft Hermans wel meer agendapunten voor de gesprekken van dit najaar. In hoeverre mogen universiteiten en hogescholen onderling van elkaar verschillen? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat het hoger onderwijs flexibeler wordt? Hoe kan het stelsel van studiefinanciering aangepast worden zodat die flexibiliteit mogelijk wordt? Hoe moet het verder met de verdeling van onderzoeksgeld?
Met het opvoeren van dat laatste agendapunt neemt Hermans alvast de vrijheid af te wijken van het beleid dat zijn voorganger Ritzen had uitgestippeld. Die wilde 500 miljoen gulden weghalen bij de universiteiten en laten verdelen door de landelijke onderzoeksorganisatie NWO. Maar Hermans wil er ‘opnieuw naar kijken’. Toch goed nieuws voor de universiteiten rond Prinsjesdag? Met een glimlach: ‘Ik ben geen kommer-en- kwel-minister.’
Hermans hoedt zich ervoor nu al standpunten in te nemen. ‘Ik ga niet het schoolbord volschrijven. Ik wil eerst horen wat de betrokkenen er zelf over denken’, zegt hij. Maar vrijblijvend moeten de gesprekken niet worden. ‘De discussie moet geen jaren gaan duren. Begin komend jaar wil ik knopen doorhakken.’