spacer.png, 0 kB
Volg Cursor via Twitter Volg Cursor via Facebook Cursor RSS feed
spacer.png, 0 kB

spacer.png, 0 kB
Cursor in PDF formaatCursor als PDF
Special Cursor 50 jaarSpecial Cursor 50 jaar
PrintE-mail Tweet dit artikel Deel dit artikel op Facebook

Halve eeuw in vuur en vlam

20 mei 2010 - Wie als klein jongetje droomde van grootse en indrukwekkende staaltjes vuurvechterij, komt als brandweerman aan de TU/e een tikkeltje bedrogen uit. In de vijftig jaar dat het TU/e-brandweerkorps bestaat, viel er op de campus -gelukkig- maar bar weinig te blussen. Maar het vuur bij de leden, vooral bij de vrijwilligers, is er volgens commandant Mario de Roij van Zuijdewijn niet minder om: “Bij de Auditorium-brand (in 1994, red.) durfde de officier van dienst nauwelijks te zeggen dat onze mannen maar eens naar huis moesten gaan om wat te pitten. Ze waren zó teleurgesteld”.
Het brandweerkorps van de toenmalige Technische Hogeschool in de jaren zestig.

De sfeer en de vriendschappen binnen het korps zijn bijzonder, zegt brandweercommandant De Roij van Zuijdewijn. “We kunnen elkaar hier bij wijze van spreken helemaal verrot schelden, maar als we ergens heen moeten, gaan we er samen voor. Je deelt toch een bepaalde afwijking, ik noem het altijd de Sint-Bernardmentaliteit. Dat geldt voor alle hulpverleners.”

De speciale band tussen de mannen van het korps blijkt volgens hem ook uit het feit dat de spuitgasten van het eerste uur nog jaarlijks bij elkaar komen. Eén van hen is Joop van de Lingen; hij was ongeveer een kwart eeuw in touw voor de TU/e-brandweer, grotendeels als beroeps.

De brandweerlieden, net als Van de Lingen vooral afkomstig van de Bouwtechnische Dienst, droegen destijds een grotendeels witte uitrusting, met witte laarzen en ‘een soort bouwhelmen’ op, herinnert hij zich. De allereerste wagen die het korps destijds via de gemeente Eindhoven had weten te bemachtigen, was bepaald geen soepele kar, vertelt hij grijnzend: “Twintig meter voor een bocht moest je al gaan sturen, anders ging je geheid rechtdoor”. In 1965 kocht het korps een DAF, die door het Rotterdamse bedrijf Bikkers met hoge druk, een pomp en dergelijke werd omgebouwd tot brandweerwagen.


De specialiteit van de TU/e-brandweer: het werken met gevaarlijke stoffen.

De oud-brandweerman hield zich vooral bezig met de technische en materiële kant van het spuitgastenvak. “Ik wist wat we nodig hadden, maar geld was vaak een probleem. In de eerste jaren reikten de bomen blijkbaar tot de hemel, maar in mijn tijd kon er níks”, blikt Van de Lingen terug. Met alle wetten en regels van nu is het ondenkbaar, maar Van de Lingen scharrelde, handelde, bietste, knutselde en sleutelde destijds heel wat af - zich daarbij weinig aantrekkend van wat de hoge heren ervan zouden vinden. Zo schafte hij, toen de commandant op vakantie was, op eigen houtje eens voor 62.000 gulden aan nieuwe persluchtmaskers aan. Hij vertelt het allemaal met trotse blik: “Ik was die man met de grote smoel”.

Waar tegenwoordig alles is vastgelegd in instructies, regels, richtlijnen en procedures, die ook nog eens van alle kanten worden gecontroleerd, was het destijds veelvuldig ‘al doende leert men’. Van de Lingen herinnert zich een brand op het dak van E-hoog (nu Potentiaal), waar dakdekkers met bitumen aan het werk waren toen een ketel vlam vatte. Terwijl de eigen mannen bezig waren de ketel van de buitenkant nat te houden, kwam de gemeentelijke brandweer polshoogte nemen. “De commandant vroeg meteen om groene zeep. Ik dacht dat hij gek was geworden.” Dat het schuim van deze simpele zeep de boel bij een bitumenbrand afdekt en dooft, was een leerzame openbaring.

Een arbodienst of iets dergelijks bestond destijds niet, weet De Roij van Zuijdewijn. “Mensen van die generatie stonden nog gewoon in asbest platen te zagen, ze hadden geen idee.” Van de Lingen herinnert zich een docent die lesgaf in een zaal waarvan hij wist dat daar eerder met chemicaliën was gewerkt. “Hij vroeg zich af waar bijvoorbeeld de oude rioleringen waren gebleven en of hij er eigenlijk wel les mocht geven. Uit metingen bleek al gauw dat de kwikdampen er letterlijk nog in de lucht hingen. Hartstikke giftig.”

Ook in zijn geheugen gegrift staat een explosie in N-laag waarvoor hij ’s avonds werd opgepiept. In een lab lag een opengescheurd vat op de grond, niet opgewassen tegen de samenvoeging van componenten die even daarvoor had plaatsgevonden. Van de Lingen, zelf uitgerust met onder meer een persluchtmasker, weet nog hoe hij de amanuensis van de faculteit moest wegjagen die doodgemoedereerd het lab in kwam stappen. “‘Maar ik kan ertegen hoor, ik werk hier’, riep ie nog. Iemand anders wilde wel even helpen met het overgieten van de stoffen in andere vaten - in zijn goede pak was ie, blijkbaar op weg naar een feestje. We hebben de vaten samen in een wagen gezet en naar de BBC (Berging Bijzondere Chemicaliën, red.) gebracht.”


Het brandweerkorps anno 2010 met staand, vierde van links, commandant Mario de Roij van Zuijdewijn.


Dan gaat het er tegenwoordig wel anders aan toe. Zo rukken brandweerlieden na een melding nooit alléén uit, maar altijd met een collega. En voor proeven met gevaarlijke stoffen moet sowieso eerst toestemming worden verkregen van een speciale veiligheidscommissie. De BBC, de opslag voor gevaarlijke stoffen op de campus, bestond in de vroege jaren ook al, weet De Roij van Zuijdewijn, maar “het was eigenlijk niet meer dan een soort fietsenstalling waar heel wat werd afgeknoeid. De vloer daar had alle kleuren van de regenboog”.

Een andere anekdote waarover oudgediende Van de Lingen smakelijk vertelt, is die van een aangebroken fles picrinezuur die onschadelijk moest worden gemaakt. Een hoogleraar van de toenmalige technische hogeschool had van een Amerikaanse collega een grote fles gekregen. Hij had er een beetje van de inhoud uitgehaald en blijkbaar was de fles daarna gaan ‘zwerven’, zo zegt Van de Lingen: “Er bleek picrinezuur in te zitten; niemand wist zich er raad mee”. De Roij van Zuijdewijn legt uit: “Als je aangebroken picrinezuur te lang laat staan, gaat het uitkristalliseren. Dan mag je zelfs het kleinste potje niet eens meer vervoeren; als het explodeert, kost het je een hand”.

Voor de genoemde fles werden, toen eenmaal duidelijk was wat erin zat, dan ook geen halve maatregelen getroffen. Van de Lingen vertelt hoe twee mannen de fles met behulp van grote stangen in een diepe kuil, omringd met dikke strobalen, hebben laten zakken. De hogeschool liet een scherpschutter van de Explosieven Opruimingsdienst (EOD) aanrukken om de fles kapot te schieten. De achterliggende Dorgelolaan werd er zelfs voor afgezet en de spoorwegen werden ingeseind om het treinverkeer tijdelijk stil te leggen. En: “Er gebeurde níks”. Van de Lingen grinnikt. “We waren er een hele week mee bezig geweest.”

Tegenwoordig wordt wel aanzienlijk zorgvuldiger met gevaarlijke stoffen omgegaan. In de brandweerkazerne op het TU/e-terrein ligt ‘de gele bijbel’, oftewel het boek Chemiekaarten, steevast centraal op tafel. Maar de kennis van chemicaliën en hoe ermee om te gaan, was duidelijk niet altijd zo up-to-date. De Roij van Zuijdewijn: “De Hal, destijds het CT-gebouw, was eerder van Scheikundige Technologie. Ik weet nog dat daar eerder houten rekken vol open potten stonden waarin van alles bij elkaar gegoten was - maar wát precies, dat wist geen mens. Nou, daar liep ik alleen met mijn armen strak over elkaar langs af, hoor”.

Hoe riskant de situaties vroeger soms ook waren; grote branden bleven uit op het TU/e-terrein. “We hebben tot nu toe eigenlijk best geluk gehad”, zei brandweercommandant De Roij van Zuijdewijn een paar jaar terug al in Cursor, toen de universiteit druk doende was met het regelen van gebruiksvergunningen voor al haar gebouwen.

Het universiteitsterrein is daarmee misschien niet de meest spannende omgeving voor een brandweerman in hart en nieren, erkent De Roij van Zuijdewijn. Waar kleine jongetjes dromen van glimmende rode bolides waarmee ze de meest imponerende vlammenzeeën bedwingen, bleven grote branden en incidenten de TU/e in al die jaren bespaard. Vanuit vlammenvechtersoptiek was 1994 dan ook een topjaar: in augustus legde een aangestoken brand kinderdagverblijf de TUimelaar in de as en nog geen drie maanden later, in november, trof een grote brand het Auditorium.

Bij het Auditorium waren De Roij van Zuijdewijn en een collega als eerste brandweerlieden ter plaatse. In het stelsel van luchtbehandelingskanalen dat in schachten door het gebouw loopt, was (aan de noordkant van het gebouw) een elektromotor met ventilator doorgebrand. Waar dergelijke grote ruimtes tegenwoordig zijn opgedeeld in brandvertragende compartimenten, was het luchtkanalensysteem vroeger één open verbinding, vertelt de commandant. De brand ging -letterlijk- als een lopend vuurtje rond.

Vanwege de intense hitte kon de brandweer al snel niet meer in de buurt van de brandhaard komen. Men kreeg de brand onder controle met behulp van een zogeheten nevelkogel: een soort lange lans met daaraan een grote kop die water in het rond nevelt, die in een gat werd gestoken dat in de schacht werd gemaakt. De brandschade was daardoor minimaal, in tegenstelling tot de rookschade. De brandhaard was bovenin het gebouw, “maar onderin de kelder kon je je naam in het roet schrijven”, illustreert De Roij van Zuijdewijn.

Hij blikt erop terug met haast weemoedige blik. Zolang er geen menselijke slachtoffers bij betrokken zijn, maak je een brandweerman met weinig zo blij als met een flinke fik, erkent hij. De commandant laat een foto zien van enkele collega’s na een brand in een technische ruimte in Potentiaal: “Een brandje van niks, maar moet je die glunderende smoelen zien!”.

Vooral de vrijwilligers zijn volgens hem bloedfanatiek: “Die vreten het vuur het liefst op. Bij de brand in het Auditorium durfde de officier van dienst van de gemeentelijke brandweer ’s avonds laat nauwelijks te zeggen dat onze mannen maar eens naar huis moesten gaan om wat te pitten. Ze waren zó teleurgesteld”.
Vooral de vaste brandweermedewerkers kennen elkaar door en door. “Ik zie het meteen als een collega de avond ervoor in zijn dorp een rotklus heeft gehad. Dan weet ik dat ie weer iemand uit een auto heeft moeten pulken.” Zelf heeft hij in zijn hele brandweerloopbaan aan de TU/e ‘maar’ twee incidenten met ernstig gewonden meegemaakt, in beide gevallen slachtoffers van een explosie. “Op het moment zelf val je terug op je kennis en ervaring, je komt in een soort professionele roes. Het besef komt pas later.” Maar de nazorg is, indien nodig, prima geregeld, zegt hij: de brandweerlieden kunnen intern op elkaar terugvallen, maar ook daarbuiten is steun voorhanden, bijvoorbeeld vanuit het regionale Bedrijfs Opvangteam.


De brand in het Auditorium in november 1994, gezien vanaf het Hoofdgebouw.

Het is bijzonder dat de universiteit, als enige in Nederland, een eigen brandweerkorps heeft, beseft De Roij van Zuijdewijn. “Of dat ook echt nodig is? Misschien niet - maar zonder eigen korps moet je bijvoorbeeld de expertise op het gebied van gevaarlijke stoffen die we hier in huis hebben, wel anders gaan organiseren. Gelukkig is het algemene geluid tot nu toe dat we echt ergens voor stáán. Het korps is in die vijftig jaar enorm gegroeid en geprofessionaliseerd.

Of het korps nóg eens een halve eeuw meekan? Hij twijfelt - maar niet lang: “Zolang we hier zelf de kost verdienen, zoals nu, zeg ik ja. Daarbij kijk ik ook naar de uitbreidingsplannen van de universiteit; naar alle labs, bijvoorbeeld van het FOM-instituut voor Plasmafysica, die in de toekomst waarschijnlijk naar hier komen. Ook zullen de komende jaren steeds meer mensen op de campus gaan wonen. Ik zie nog genoeg werk voor ons.” Dat werk gaat veel verder dan wat hij ‘het rode werk’ noemt, benadrukt hij. Hij wijst onder meer op de crisismanagementplannen die recent samen met faculteiten en diensten werden opgesteld en op de opleiding en training van de driehonderd bedrijfshulpverleners op de campus. “Met dat soort werkzaamheden verdienen we onszelf dubbel en dwars terug.”

Wel hoopt de commandant op uitbreiding van zijn manschappen. Het korps telt nu zestien mensen (plus een medewerker ter ondersteuning voor bedrijfshulpverleningszaken en evenementen), “dat zouden er achttien of liever nog twintig mogen zijn”. Ook moet er, als het aan hem ligt, een opvolger voor zijn eigen functie komen: “Ik word dit jaar 56; het is maar de vraag of het wenselijk is dat iemand dit tot zijn 65ste blijft doen”./.

Op donderdag 3 juni geeft de TU/e-brandweer een receptie ter ere van haar jubileum. Deze is vanaf 16.00 uur in de Senaatszaal in het Auditorium.

 

Facts and figures

De TU/e is de enige Nederlandse universiteit met een eigen brandweerkorps. Verder heeft alleen het Universitair Medisch Centrum in Utrecht een eigen brandweer.

In de beginjaren bestond het korps vooral uit mensen van de toenmalige Bouwtechnische Dienst. De eerste brandweercommandant was Arie Piso, die werd opgevolgd door respectievelijk Martin van de Velden, Peter van Rooij, Stan Theunissen en Mario de Roij van Zuijdewijn - de huidige commandant die in 1987 bij het korps begon.

Het brandweerkorps van de TU/e heeft een eigen kazerne en kantoor in het Multimediapaviljoen.

Het korps beschikt over twee wagens: een tankautospuit en een manschappen- en materieelwagen. Voor de liefhebbers: het betreft hier respectievelijk een Mercedes-Benz 1117F (voorzien van twee elektrische HD-haspels van negentig meter, een watertank van vijftienhonderd liter en een nieuwe pomp met een capaciteit van drieduizend liter per minuut) en een Mercedes-Benz 208 CDI.

De TU/e-brandweer telt op het moment vier vaste medewerkers en dertien vrijwilligers. Een aantal van hen is tevens aangesloten bij een gemeentelijk brandweerkorps; twee vrijwilligers draaien bovendien piketdienst in de regio als adviseur gevaarlijke stoffen.

Tot het takenpakket van het brandweerkorps behoren onder meer het geven van instructies en trainingen, het adviseren over brandveiligheid bij verbouwingen en nieuwbouw, het testen en controleren van brandmeld- en andere installaties, het toetsen van evenementaanvragen, het coördineren van crisismanagement en -natuurlijk- het optreden bij branden en andere calamiteiten en incidenten.

Op werkdagen van half negen ’s ochtends tot half vijf ’s middags functioneert het korps autonoom. In de avonden, nachten en weekenden komt (met het oog op de zes-minutennorm waarbinnen de brandweer ter plaatse moet zijn) automatisch de gemeentelijke brandweer in actie, maar wordt tevens een aantal mensen van het eigen korps gealarmeerd.

In 2009 kwamen bij de TU/e-brandweer 53 meldingen binnen: 29 automatische meldingen, 6 handbrandmeldingen, 14 gasalarmen of incidenten met gevaarlijke stoffen, 1 stroomstoring en 3 meldingen van wateroverlast. Het korps rukte dat jaar 42 keer uit, waarbij in de helft van de gevallen niks aan de hand bleek te zijn.

Jubileum brandweer/Monique van de Ven
Foto’s/Archief brandweer en Bart van Overbeeke