spacer.png, 0 kB
Volg Cursor via Twitter Volg Cursor via Facebook Cursor RSS feed
spacer.png, 0 kB

spacer.png, 0 kB
Cursor in PDF formaatCursor als PDF
PrintE-mail Tweet dit artikel Deel dit artikel op Facebook
Een zoektocht naar wetenschap in een gebouwde omgeving
28 februari 2008 - De faculteit Bouwkunde is ontevreden over de ‘output’ van haar onderzoek - het aantal promovendi is beduidend lager dan bij andere faculteiten en de derde geldstroom is te verwaarlozen. Leent de gebouwde omgeving zich niet voor wetenschappelijke analyse, of lukt het alleen de Eindhovense faculteit niet een rol op te eisen? Prof.dr.ir. John Habraken, grondlegger van de faculteit, dr.ir. Wim Bakens van het CIB - International Council for Building Research, Studies and Documentation en onderzoeksdirecteur prof.dr. Harry Timmermans schetsen een beeld van onderzoek in de bouwkunde.
Vertigo, het onderkomen van Bouwkunde.

Welke kennis is nodig voor een goed gebouw? Dat is de cruciale vraag die voorligt in bouwkundeonderzoek.

Habraken: “Toen ik eind jaren veertig in Delft ging studeren, was er een boek bestaande uit een tiental delen: ‘Bouwkunde’ heette het. Jellema, de schrijver ervan, zei: als je dit boek kent, ken je de bouwkunde en kun je een gebouw van begin tot eind maken. Als men denkt een vakgebied op die manier te kunnen afsluiten, explodeert het - dat zie je wel vaker. Binnen mijn eigen studietijd was Jellema al verouderd.” Het was het begin van de vraag naar wat het kennisgebied van de bouwkunde is. Een verkenning die tot op de dag vandaag duurt, stelt Habraken.


Onderzoek naar de interactie tussen mortel en bakstenen van Ad Vermeltfoort.

Ten tijde van de oprichting van de faculteit Bouwkunde in Eindhoven werd in architectuurscholen nog helemaal niet gesproken over onderzoek. Niet in Nederland, noch daarbuiten. In Eindhoven was er daarom een lange discussie over de vraag óf er wel een bouwkundefaculteit moest komen. Habraken: “Veel hoogleraren waren tegen, omdat het geen wetenschappelijk onderbouwd vak was. Mij is gevraagd de faculteit op te richten, waarschijnlijk omdat ik een onderzoeksbureau had. Dat leek nog het meest op een wetenschappelijke benadering.” Er werd een faculteit opgericht met vijf afstudeerrichtingen: architectuur, stedenbouw, bouwconstructies, bouwfysica en een soort van industrieel ontwerpen.

Er was dus tot vijftig jaar geleden geen onderzoek in de bouwkunde en het was ook niet duidelijk waar het over zou moeten gaan. In de architectuur werd ook niet gepromoveerd. Er ontstond wel over de hele wereld behoefte aan onderzoek, dat er ook kwam, zegt Habraken. De pragmatische reden was dat door de uitbreiding van het vak naar bijvoorbeeld constructies en architectuurgeschiedenis er hoogleraren binnen de faculteiten kwamen die een traditie van onderzoek met zich mee brachten.


Testen van de sterkte van bamboe voor toepassing in de huizenbouw. Foto: TU/e-archief

Ook het feit dat afdelingen bouwkunde veelal aan universiteiten waren ondergebracht, gaf een gevoel van ‘we moeten ook wetenschappelijk bezig zijn’, zegt Habraken. Een andere pragmatische reden was dat er in landen als Egypte en Saoedi-Arabië, waar universiteiten werden opgericht, alleen gepromoveerden werden aangenomen. Dat was in de architectuur niet aan de orde en dus waren er problemen om mensen aan te trekken. “Aan architectuuropleidingen werd gevraagd gepromoveerden af te leveren.”

De administratieve reden voor de nadruk op onderzoek is dat het zich leent voor een uniforme beoordeling van hoogleraren. “De architectuurmensen deden daar niet aan en waren dus lastig te beoordelen. MIT (waar Habraken lange tijd aan verbonden was -red.) was daar niet zo rigide in en bereid te aanvaarden dat voor architecten andere criteria voor excellence gelden. Maar in Europa is men formalistischer. Dankzij publicaties zou je je waarde moeten aantonen. ‘Wij bouwen gebouwen, dat is toch ook een publicatie?’, is dan vaak het antwoord. Die discussie is nog niet voorbij.”


De Desk-Cave, ontwikkeld door de capaciteitsgroep Ontwerpsystemen van Bouwkunde.

Er kwam meer onderzoek en instituten over de hele wereld gingen aan de slag met vragen rond de gebouwde omgeving. Maar voor de architectuurontwerpopleidingen geldt volgens Habraken dat onderzoek altijd controversieel is gebleven. “Als je het aan de huidige architectuurdocenten zou vragen, is het vermoedelijke antwoord: voor ons is onderzoek niet aan de orde. We bestuderen wel, maar het is niet de essentie van het vak. Dat is het maken van ontwerpen. En dat wordt helaas niet altijd voldoende gerespecteerd door de wetenschappers. Tegelijkertijd moet erkend worden dat creativiteit niet het monopolie is van architecten. Je vindt creativiteit in alle vakgebieden. Er is ook geen noodzakelijke tegenstelling tussen creativiteit en wetenschap. Ik geloof ook dat de rol van de architect zo veranderd is, dat een onderzoeksagenda voor de hand ligt. Maar wat die agenda zou moeten zijn, is nog steeds niet duidelijk.”

Wat is dan het huidige probleem van bouwkundeonderzoek? “Het heeft veel te maken met perceptie en communicatie”, zegt dr.ir. Wim Bakens van het CIB. Medio jaren zeventig studeerde hij af aan de TU/e en promoveerde er. “Wat in het algemeen beschouwd wordt als wetenschappelijk onderzoek, heeft een focus op high tech. De perceptie is dat dit bij de gebouwde omgeving minder het geval is. Het is niet sexy en heeft het imago van een lowtech sector. Daarom is het moeilijker om gewaardeerd onderzoek te doen in de bouwkunde.”

De bouw heeft ook niet meer de politieke aandacht van de afgelopen decennia. “Je kunt er niet mee scoren zoals met biotechnologie of ruimtevaart. Onderzoek naar bouwprocessen wordt nauwelijks als wetenschappelijk gezien. Alleen onderzoek naar techniek in samenhang met binnenklimaat of naar complexe constructies in de infrastructuur kan nog als spannend gepresenteerd worden.” Volgens Bakens is dit een verschijnsel dat in alle westerse landen zichtbaar is. “Alle onderzoeksinstituten in de bouw en technische universiteiten raken financieel in de problemen, omdat de overheid als gegarandeerde subsidieverstrekker zich terugtrekt. Deze clubs moeten dus commerciëler worden. Ze moeten meer voor de industrie gaan produceren. Dat is een cultuuromslag die zeker een decennium duurt. Dat zie je in andere landen.”

Hij vervolgt: “Om ons heen zijn alle onderzoeksinstituten in de problemen gekomen wat betreft identiteit, financiering, het aantrekken van de juiste mensen, het kunnen communiceren met nieuwsoortige klanten en het richten op commerciële toepassingen. Deze ontwikkeling leidt tot twee situaties: of je doet meer onderzoek voor de industrie en wordt betaald door de industrie. Of onderzoek verdwijnt.”

Als voorbeeld noemt Bakens TNO. Het had een groot instituut ‘Bouw’. Dit ging op in een groter instituut en is nu bijna verdwenen. “In Engeland is hetzelfde gebeurd. Net als in Finland en in diverse landen buiten Europa. Het onderzoek vindt nog wel plaats, maar nu onder de noemer van bijvoorbeeld materiaal- of energieonderzoek. Daarmee kunnen ze het nog verkopen. Deze trend zie je ook in Nederland. Het wordt steeds moeilijker budgetten aan te trekken voor het traditionele bouwonderzoek. Wel kun je je profileren met onderzoek naar het oplossen van maatschappelijke vraagstukken als water, mobiliteit en zorg. Deze manier van communiceren moet de bouw nog leren.”

Communiceren dus. Maar waarom gaat dit zo moeizaam? “Mensen op beslissende posities in de bouw hebben een ingenieursopleiding gehad. Ingenieurs kunnen over het algemeen helemaal niet praten, ze kunnen problemen oplossen. Decennialang dachten we dat elke vraag een technisch probleem was, dat met techniek kon worden opgelost. Dit is de achtergrond van de vijftigplussers, zoals ik. Wat we nodig hebben, zijn mensen die het vak voor het voetlicht kunnen brengen. Dit moet je ook leren aan de technische universiteiten.”

Binnen zijn instituut, het CIB, ziet hij de noodzaak tot verandering in bouwonderzoek al jaren. CIB is een vereniging met leden uit de hele wereld (hoofdkantoor in Rotterdam). Allemaal zijn ze bezig met onderzoek en innovaties in de bouw. De leden zijn bijvoorbeeld instituten als TNO, technische universiteiten, de grote architectenbureaus en bouwbedrijven. Deze leden komen bij elkaar, kiezen thema’s en gaan daarmee aan de slag. Ze werken hierbij samen en wisselen informatie uit zodat niet iedereen zelf het wiel hoeft uit te vinden. Alle aspecten van de bouw en wonen komen aan bod: bouwtechniek, bouwprocessen, gebouwde omgeving en bouwindustrie. De hoofdthema’s van dit moment: duurzaam bouwen, in alle dimensies, het vernieuwen van de bouw, en integraded design technologies. En omgaan met klanten en hun belangen. “Al onze leden worden commerciëler en praktijkgerichter. Ze doen meer projecten waarbij praktische problemen centraal staan. De industrie gaat betalen en dus bepalen. En de industrie is erg concreet in haar denken.”

Volgens Bakens komen initiatieven tot vernieuwend onderzoek in Nederland de laatste tijd bijvoorbeeld van PSI-Bouw, een samenwerkingsverband voor het Nederlandse netwerk van innovatieve bouwers, toeleveranciers, dienstverleners, opdrachtgevers. PSI-Bouw heeft een probleem geformuleerd: de bouw moet anders en integraler. “We hebben hiervoor mensen nodig van buiten de bouw zoals specialisten op het gebied van innovatiestrategieën, transparantie in processen en integriteit in gedrag. Mensen die tot vijf jaar geleden door ons in de bouw nooit voor vol werden aangezien. Dit is een proces van langzaam volwassen worden in onderzoek in de bouw. De volgende stap is om mensen uit communicatie, gedragswetenschappen en cultuur te betrekken bij het onderzoek.”

In de wereld zijn verschillende instituten hier mee bezig. “De TU/e loopt daarbij - ook in Nederland - niet voorop. Eindhoven heeft nog steeds primair een focus op techniek en ontwerpen. Erg professioneel, maar je gaat het er in het onderzoek niet mee redden. Bouw is meer dan techniek.”

De bouw als conservatieve wereld die niet makkelijk in beweging komt. Het klinkt door in de betogen van Habraken en Bakens.

Aan de Eindhovense bouwkundefaculteit leeft de ambitie om meer onderzoek te doen, meer onderzoek voor derden te doen en om zichtbaarder te worden in internationale netwerken. Dit is noodzakelijk, stelt onderzoeksdirecteur prof.dr. Harry Timmermans. “We zijn werkzaam aan een universiteit waarbij onderzoek belangrijk is. Dat doe je onder meer door het ontwikkelen van nieuwe kennis en die vervolgens doorgeven aan promovendi.”

Wanneer er meer onderzoek voor derden wordt gedaan, geeft dat ook een interessantere omgeving voor studenten, aio’s en wetenschappelijk medewerkers, is de overtuiging van Timmermans. “Voor studenten geldt dat ze dan mee kunnen draaien in initiatieven die interessant zijn voor het bedrijfsleven. Ze hebben ook de beschikking over netwerken waar ze afstudeerprojecten kunnen doen of een leuke baan aan over kunnen houden.”

Timmermans ziet geen fundamentele problemen om tot goed onderzoek te komen en daarmee internationaal te scoren. “Er zijn ook in ons vakgebied gezaghebbende tijdschriften. Als we meer willen meedraaien in internationale netwerken, dan zullen we moeten zorgen voor publicaties in deze internationale tijdschriften.”

De ambitie om meer derdegeldstroomonderzoek te genereren is lastiger, vertelt Timmermans. Het bedrijfsleven is maar voor een deel bepalend voor de gebouwde omgeving. Daardoor is geld maar voor een klein deel bij deze bedrijfstak te halen. Vragen rond wijken en infrastructuur liggen bij de overheid. “Een groot deel van ons onderzoek loopt daarom via NWO, contractonderzoek bij ministeries en kaderprogramma’s van de EU.”

Een ander probleem is dat voor bouwbedrijven geldt dat innovatie niet de hoogste prioriteit heeft. “Dat is traditioneel zo. De uitdaging is altijd geweest om een gevraagde kwaliteit te leveren, tegen zo laag mogelijke kosten. Innovaties betreffen daardoor vaak procesinnovaties.”

Dit ontbreken van een model van productinnovatie waarbij een universiteit een duidelijke en mediagenieke rol kan spelen, maakt het voor de faculteit lastig om zich te profileren. Het enige terrein waarop dit wél kan, is de toeleverende industrie. Het gaat dan om bouwelementen, intelligente gebouwen met technologie, domotica et cetera. Maar deze sector bestaat uit veel kleine bedrijven, stelt Timmermans. “Grote partijen met kapitaal voor onderzoek zijn hier nauwelijks te vinden.”

Deze versnippering geldt ook voor de consultants, architectenbureaus, stedenbouwkundige bureaus en ingenieursbureaus. “Wil de universiteit een rol spelen voor deze partijen, dan is er veel mogelijk. Maar we zullen dat zelf moeten organiseren.”

Timmermans verwacht veel van speerpunt BOUW, een initiatief van de drie technische universiteiten in Nederland. Het doel van het speerpunt BOUW is om ‘Nederland gidsland te laten zijn voor innovatie in de Europese bouwindustrie (van architecten tot bouwbedrijven); de bouw moet met de onderzoeksresultaten beter, sneller, flexibeler, transparanter en vernieuwender werken’.

Samenwerking is ook voor Bakens het sleutelwoord waarmee de Nederlandse bouwfaculteiten een rol van betekenis zouden kunnen gaan spelen. “Ik doe de aanbeveling om als bouwkundefaculteit samen te werken met Twente en Delft. Er zijn nu genoeg documenten waarin afspraken zijn gemaakt, maar waar niks mee gebeurt. Dat is zonde, want nu blijven het heel kleine universiteiten in een grote wereld. En er staat buiten de civiele techniek van Delft niemand van de Nederlandse universiteiten op wereldniveau. Voor universiteiten in bijvoorbeeld Zweden, Engeland en de VS geldt dat wel. Er zijn in Nederland heel goeie personen en groepen, maar de instituten tellen niet mee. Er is niet de cultuur dat ze bij de groten willen horen. Het heeft ook met lef van bestuurders te maken. Excellent worden is een strategie. Die ontbreekt in Nederland.”

Habraken juicht de initiatieven in Eindhoven toe. “Het is een goede zaak dat de faculteit in Eindhoven haar onderzoek wil verbeteren. Ik ben eens op de website gaan kijken. Er zijn vier groepen, waarbij je eigenlijk maar bij één een researchprogramma vindt, met een lange lijst van promovendi. De andere drie lijken dat niet te hebben. Ik vermoed dat er daar niet veel gebeurt in onderzoek. Is dat erg? Het is maar hoe hoog je de lat legt. Bij MIT zou het niet kunnen - daar word je alleen in een wetenschappelijke functie benoemd als je goede research doet. Belangrijker is echter dat een research-agenda van een hoogleraar studenten stimuleert om grenzen te verleggen en nieuwe verbanden te maken.”/.


Onderzoek naar verwarming in kerkbanken van Dionne Neilen.

Bouwkunde/Chriz van de Graaf
Foto's/Bart van Overbeeke