spacer.png, 0 kB
Volg Cursor via Twitter Volg Cursor via Facebook Cursor RSS feed
spacer.png, 0 kB

spacer.png, 0 kB
Cursor in PDF formaatCursor als PDF
PrintE-mail Tweet dit artikel Deel dit artikel op Facebook
Prof.dr.ir. Ronald van Zolingen, hoogleraar duurzame energie bij de faculteit Werktuigbouwkunde

Subsidieregeling zonnepanelen ‘typisch Nederlands’
De subsidie op zonnepanelen van het ministerie van Economische Zaken maakt het voor Nederlandse huishoudens aantrekkelijk te investeren in duurzame zonne-energie. Wat levert deze maatregel op aan energiebesparing en loont dat de moeite?

“Een systeem met een gemiddelde grootte van 2 kWp levert per huishouden ongeveer zestien, zeventienhonderd kilowatturen per jaar op. Dat is iets meer dan de helft van wat een gemiddeld huishouden jaarlijks nodig heeft”, rekent prof.dr.ir. Ronald van Zolingen snel voor. Hij doet al meer dan dertig jaar onderzoek op het gebied van zonnecellen. “Rekening houdend met de productie-, de bedrijfs- en onderhoudskosten kost zonne-energie op dit moment ongeveer vijftig eurocent per kWh. Het stroomtarief voor kleingebruikers is ongeveer twintig cent. De subsidieregeling heft die dertig eurocent verschil op. Dat verschil, die ‘onrendabele top’, is bij zonne-energie veel hoger dan, bijvoorbeeld, bij windenergie.

Dat komt doordat de ontwikkeling van zonne-energie veel later is gestart. De eerste zonnecel werd geproduceerd in 1954. De kosten van zonne-energie waren in de jaren zeventig een veelvoud van die huidige vijftig eurocent, dus er is al veel gebeurd. Technologische ontwikkelingen hebben het rendement vergroot, maar ook de grootschaliger productie van de zonnecellen. We verwachten dat de kosten van zonne-energie rond 2020 dicht bij het kleingebruikertarief van twintig eurocent zullen liggen. In de periode tussen 2030 en 2050 moeten de kosten de bulkopwekkingskosten van elektriciteit benaderen. Die liggen tussen de vier en de zes eurocent per kWh.

Zonnecellen hadden in 1956 een rendement van zes procent. Dat rendement is nu gestegen tot zestien procent en waarschijnlijk is het rendement over tien jaar ruim twintig procent. Dan heb ik het over klassieke kristallijnsilicium zonnecelpanelen. Daarnaast zijn er tegenwoordig de dunne filmzonnepanelen. De dure halfgeleidermaterialen hierop vormen een laagje van slechts enkele duizendste millimeters. De rendementen hiervan zijn wezenlijk lager, maar de productiekosten ook. Het marktaandeel van deze panelen zal de komende tijd langzaam groeien en het rendement neemt waarschijnlijk ook toe.

Tot 2020 is het zaak om de markt te stimuleren. Dit subsidiesysteem is één van de manieren om dat te doen. Omdat zonne-energie een belangrijke optie is om energieneutraal te bouwen, moet er de komende jaren veel ervaring mee worden opgedaan. Dat moet grootschalig gebeuren, omdat marktpartijen de ontwikkeling moeten doorzetten. De installateurs moeten bijvoorbeeld op voldoende grote schaal systemen kunnen afzetten. Het idee is dat rond 2030 zowel in Europa als mondiaal zo’n drie procent van alle elektriciteit wordt opgewekt met zonne-energie. Dat betekent dat je vanaf nu groeipercentages van dertig tot veertig procent per jaar moet krijgen. In landen als Duitsland, Spanje en Italië zie je groeipercentages van veertig, vijftig procent. In Nederland beginnen we bij nul. Alle kennis die installateurs tot 2003 hadden opgebouwd, moeten ze weer uit de kast halen. In 2003 werd de toenmalige subsidieregeling stopgezet en sindsdien is er niets gebeurd.”

Nederland ligt dus achter op andere landen?

“In 2003 zaten we bij de koplopers op het gebied van zonne-energie, nu hangen we onderaan. In Duitsland gaat het sneller, omdat ze het slimmer aanpakken. Gebruikers krijgen bijvoorbeeld één vergoeding voor elke kWh die ze teruggeven aan het centrale net. Hier zit de subsidieregeling uitermate complex in elkaar. Maar ook hier blijft zonne-energie een zeer belangrijke optie voor duurzame energievoorziening in de toekomst.”


Foto: Bart van Overbeeke