spacer.png, 0 kB
Volg Cursor via Twitter Volg Cursor via Facebook Cursor RSS feed
spacer.png, 0 kB

spacer.png, 0 kB
Cursor in PDF formaatCursor als PDF
Special Cursor 50 jaarSpecial Cursor 50 jaar
PrintE-mail Tweet dit artikel Deel dit artikel op Facebook

De TU/e en de media
Onzichtbaar en weinig assertief

21 januari 2010 - Het is voor velen aan de TU/e een pijnlijk punt in de inmiddels broederlijke relatie tussen de drie technische universiteiten: de verschillen in media-aandacht voor de instellingen. Bereikt nieuws over onderzoek in bètatechniek al de Nederlandse huisgezinnen, dan is de universiteit in Delft in de meeste gevallen de afzender. Hoe ziet de relatie tussen de TU/e en journalisten eruit en hoe krijg je de TU/e meer in de krant en op tv?

Het is een vaak geuite klacht aan deze universiteit: waarom zien we zo weinig nieuws over het onderzoek van de TU/e in de media? En het is waar, wie in kranten, tijdschriften en op tv op zoek gaat naar nieuws over techniek, ziet dat in het overgrote deel van de berichten uit een Delfts onderzoek wordt geput, een Delftse hoogleraar wordt geciteerd of een Delftse vinding wordt belicht. Een onderzoekje dat enkele maanden geleden is gedaan door medewerkers van het CEC, de communicatieafdeling van de TU/e, onderstreept deze constatering. Zij telden hoe vaak de Nederlandse universiteiten in de afgelopen twee jaar in landelijke kranten werden genoemd (dus niet alleen het onderzoeksnieuws). De uitkomst was dat de TU/e 186 maal werd genoemd, de TU Delft 699. Twente stond met 272 nog ver boven Eindhoven.

De vraag is waarom de TU/e aanwezig zou willen zijn in de media? Wat valt er te winnen? “Ten eerste kan een student alleen voor de TU/e kiezen wanneer deze de TU/e kent”, zegt ir. Jim Heirbaut, tot eind 2009 wetenschapsvoorlichter van de TU/e. Hij was belast met de taak om onderzoeksnieuws in de media te laten verschijnen. “Vervolgens wil je die studiekiezer een positief gevoel geven en over de drempel krijgen, bijvoorbeeld bij een open dag. Van bedrijven wil je dat ze aan de bel trekken op het moment dat ze technologische uitdagingen tegenkomen die ze zelf niet krijgen opgelost, en waar de expertise van de TU/e goed bij aansluit.”

Heirbaut vertelt op welke manier hij nieuws van de TU/e de wereld inbrengt; op welke manier hij journalisten verleidt met het onderzoek. Er is, wat hij noemt, een passief deel. Dat zijn journalisten die naar de voorlichter bellen omdat ze een expert in een bepaald vakgebied zoeken. Voorts is er een actieve aanpak waarin de voorlichter de media op verschillende manieren benadert. Zo maakte hij bijna wekelijks een persbericht over de uitkomsten van een proefschrift wat hij interessant acht voor de media. Ook gaat er eens per week een nieuwsbrief de deur uit. Hierin staan de wetenschapsartikelen uit Cursor die -meer of minder- herschreven naar de perscontacten worden gemaild. Deze perslijst bestaat uit ruim tweehonderd adressen, zoals landelijke kranten, regionale kranten, populair wetenschappelijke bladen zoals Quest, Ingenieur, internetmagazines, wetenschappelijk geïnteresseerde radio en tv, et cetera.

Er is nieuws dat via de site van de TU/e de wereld bereikt. Dan is er Cursor, in eerste instantie een intern blad voor studenten en medewerkers, maar het wordt ook gelezen door journalisten van landelijke dagbladen, en zeker door regionale media, zoals het Eindhovens Dagblad.

Als laatste zijn er de primeurs die Heirbaut geeft aan journalisten met wie hij een goed contact heeft. “Wanneer ik vermoed dat nieuws past in iemands krant of programma, bied ik dit exclusief aan. Als een journalist daarop ingaat, wacht ik nog even met het algemene persbericht.”

Aan de andere kant staat de journalist die alle persberichten in de mailbox ontvangt. Zoals Joep Engels, al 13,5 jaar wetenschapsredacteur bij Trouw. “Ik bekijk de persberichten die we toegezonden krijgen; het natuurwetenschappelijk/technisch nieuws is mijn pakkie-an.” Dagelijks ontvangt hij zo’n vijftig persberichten, en met het overgrote deel doet hij niets. “We slaan zelden aan op berichten van instellingen als universiteiten of TNO: de nieuwswaarde is te laag.”

De nieuwsberichten die Engels voor zijn krant maakt, baseert hij meestal op wetenschappelijke publicaties in toonaangevende tijdschriften. “Voor ons is wetenschap geen geografisch fenomeen. Het feit dat een Nederlandse instelling iets naar buiten brengt, is op zichzelf geen reden om het te melden. Sterker nog, als er iets van een Nederlandse universiteit komt, dan hoor ik een stemmetje in mijn achterhoofd dat zegt: ‘is dit wel iets, is dit niet al eerder bedacht en is het wel zo belangrijk?’ Dat is een soort logica, omdat goede wetenschappelijke resultaten vanzelf in tijdschriften voorbij komen. Dat is samen met congressen hét podium. Als iets daar niet aanwezig is, dan is het ook bijna altijd niks.”

Toch zijn de persberichten aan Engels niet voor niks gezonden. “Het geeft mij zicht op wat er aan de Nederlandse universiteiten gebeurt. Wanneer ik iets moet uitzoeken en ik heb een expert nodig, dan vind ik die met de kennis die ik onder andere dankzij de persberichten opdoe.” Maar hij zegt er direct bij: “Ik heb van Eindhoven een slecht beeld van wat daar gebeurt. Ik heb een lichte associatie met Philips, en dan houdt het wel op.”

Bij Trouw heeft technisch nieuws geen hoge prioriteit, vertelt de journalist. En als berichten uit de ingenieurswereld de krant halen, dan is het vaak Delft. “Ik heb een beeld van Delft. Delft is weg- en waterbouw, dijken. Daarbij heeft het een aantal instituten van naam en faam. Van Eindhoven weet ik dat gewoon niet. Ik weet alleen dat katalyse één van speerpunten is. Toch?”

De TU/e is minder mediageniek dan Delft, stelt Engels. “Eindhoven profileert zich te weinig. Het zou zich moeten laten zien met een aantal onderwerpen waarvan het kan zeggen: hier zijn wij goed, en als je iets van dit onderwerp wil weten, dan móet je bij ons zijn. Dat is nu niet het geval.”

Twee keer werd hij uitgenodigd in Delft waarbij hij met een groep een kijkje in een lab nam. “Dat heeft mij een goed beeld gegeven. Dat heb ik in Eindhoven nog nooit gedaan. Als ze dat zouden organiseren, dan ben ik daar in geïnteresseerd. Dat is beter dan een persbericht waarvan ik niet goed kan peilen wat erachter zit.”

Patrick Wiercx is verslaggever van het Eindhovens Dagblad. Hij heeft de onderwijsinstellingen in zijn portefeuille. Hij herkent de klacht dat de TU/e zich gebrekkig profileert. Al wil hij om te beginnen een compliment maken. “Bijeenkomsten en gebeurtenissen aan de universiteit worden altijd uitstekend gemeld; wij weten altijd precies wat er aan de hand is. En wanneer ik een vraag heb en ik bel de TU/e, dan krijg ik altijd snel en correct antwoord.”

Maar, zegt Wiercx erbij, het is ook een beetje braaf. “Het mag van mij iets assertiever: de TU/e moet zelf met enige regelmaat aankloppen met informatie over de grote ontwikkelingen die niet direct zichtbaar zijn. Wanneer studenten een brug bouwen over De Dommel, dan komt dat wel in de krant. Maar wanneer het CvB met grote zaken bezig is, dan wil ik dat ook weten. Ik heb het dan bijvoorbeeld over ontwikkelingen als de nieuwe campus. Er was ooit een presentatie. Vervolgens is er gedoe over de W-hal, dat wordt ook opgelost. Maar daarna valt het stil. Ik heb nu op een briefje staan: informeren naar de stand van zaken rond de campus. Zelf komt de TU/e hier niet mee. Dat is zonde.” Er zijn in Zuidoost-Brabant vijfendertig middelbare scholen en de directeuren ervan ken ik allemaal, vertelt Wiercx. “Ik heb van allemaal hun telefoonnummer. Van de faculteiten van de TU/e? Ik ken alleen Jeu Schouten. De anderen heb ik misschien een keer een hand gegeven in het kader van de Super TU/esdays, maar er is nooit een vervolg op dat contact gekomen. Ik denk dan: als je iets hebt en je wilt dat in de openbaarheid, dan bel je die man van de krant. Ik word nooit gebeld door de faculteiten. Hebben deze mensen überhaupt het gevoel dat ze zich ergens moeten presenteren? Misschien niet. Fontys doet dat anders. Wintels, de nieuwe voorzitter van het CvB, gaat met de bezem door de organisatie en hij wil dat graag vertellen. Hij duikt overal op en weet zijn verhaal te brengen. Ik zou willen dat de voorzitter van de TU/e ook eens aan de telefoon hing. Nog nooit gebeurd.”

Sven de Jong is wetenschapsjournalist bij Kennislink.nl, een populair wetenschappelijke website gericht op scholieren, studenten en het algemeen publiek. Voor zijn werk houdt hij zich op de hoogte van het onderzoek aan alle technische universiteiten. Voor hem zijn de persberichten een belangrijke bron. “De drie technische universiteiten sturen wekelijks een soort nieuwsbrief. Bij Eindhoven zijn dat vaak artikelen uit Cursor. Delft zendt meestal promoties en wedstrijden. Twente is een mix. Daarnaast heb je extra persberichten bij bijvoorbeeld publicaties in vooraanstaande bladen.”

De Jong constateert dat de berichten uit Eindhoven vaak ‘enigszins abstract zijn’. “De persberichten zijn het laatste jaar kwalitatief verbeterd, maar de onderwerpen die worden aangeboden -betere chips en snellere harde schijven, nanotechnologie- vragen een stukje verbeelding, ze vragen achtergrondkennis. Wanneer ik dan een ander, meer toegankelijk onderwerp heb liggen, dan zal ik snel ervoor kiezen daarmee aan de slag te gaan.”

Een deel van de berichten van universiteiten bestaat uit de melding van een publicatie in een vooraanstaand wetenschappelijk tijdschrift. Voor De Jong getuigt dit van weinig inlevingsvermogen in het gemiddelde lezerspubliek in Nederland. “Het is vooral een manier voor wetenschappers om elkaar op de schouders te kloppen. Ik schrijf voor studenten en scholieren. Die kan het niet schelen waar een onderzoek is gepubliceerd. Zij willen weten hoe wetenschap hun leven verandert. Dus daar schrijf ik over”.

Het toverwoord in wetenschapscommunicatie is volgens de journalist ‘context’. “Zorg dat je direct duidelijk maakt hoe resultaten passen in een bestaande lijn van onderzoek, leg uit wat er nieuw aan is, wat er nu mogelijk is en hoe het bestaande kennis aanvult. Dat zijn de cruciale vragen bij onderzoek.”

Het tweede wat De Jong aanspreekt, is hoe het onderzoek werd uitgevoerd: “Wat was het doorbraakmoment, hoe kwam iemand op het idee? De anekdote, het menselijke, maakt het aantrekkelijk voor de lezer. Dit wordt nu vergeten. Ook in Eindhoven.”

Een veelgehoord argument voor de afwezigheid van TU/e-onderzoek op de Nederlandse televisie is dat de redacties van programma’s ervoor kiezen naar Delft te gaan, omdat die stad dichterbij Hilversum is.“Dat geldt voor ons zeker niet”, zegt Roland Postma, als eindredacteur inhoudelijk verantwoordelijk voor het wetenschapsprogramma Nieuwslicht. “Wij zijn op dit moment zelfs aan het draaien bij Liquavista, een Philips spin-out. We hebben geen voorkeur voor Delft of Eindhoven. Het werkt bij ons andersom: we hebben een onderwerp en gaan rondbellen om te bepalen waar we dat het best kunnen maken. Afstand is daarbij geen criterium.”

Wel is het zo dat Delft meer onderzoek heeft te bieden, zeker met de aansprekende afdeling Lucht- en Ruimtevaart en een hoogleraar als Wubbo Ockels. “De TU Delft is in dat opzicht meer zichtbaar, en ze willen er graag over vertellen.”

Het verbaast Postma dat voorlichters van universiteiten zo passief zijn in hun benadering van de media. Dat zag hij al toen hij een aantal jaar geleden televisiemaker was bij Klokhuis, een jongerenprogramma met veel aandacht voor wetenschap en kennis. “Je krijgt een persbericht en dat was het. Terwijl je toch kunt bedenken welke onderwerpen bijvoorbeeld interessant zijn voor Klokhuis of Nieuwslicht. Wij worden bijna nooit direct gebeld met onderwerpen. Ook wetenschappers bedenken blijkbaar niet hoe ze hun onderzoek in de media kunnen krijgen. Terwijl we er natuurlijk open voor staan. Graag zelfs.”

Hoe kijkt Jim Heirbaut, de vorige wetenschapsvoorlichter van de TU/e, aan tegen de achterblijvende media-aandacht voor Eindhoven? “Ik wil dit niet als verdediging aanvoeren, maar de TU Delft is twee keer zo groot als Eindhoven. Delft ligt in de Randstad, dichter bij de redacties van landelijke kranten en tv. Delft heeft ook betere contacten met de media: een groter deel van de wetenschapsjournalisten heeft ooit een studie in Delft gevolgd. Aan deze oorzaken kun je weinig doen, op andere heb je wel grip. Zo zijn in Eindhoven relatief het minst wetenschapsvoorlichters werkzaam; één. Andere universiteiten zetten daar meer mankracht op.”

De voorganger van Heirbaut, ir. Xavier Theunissen, onderstreept deze constatering: “Delft heeft zeven man in dienst puur voor de pers- en wetenschapsvoorlichting. Zij zijn ook op strategisch niveau bezig met de vraag: wat zijn onze doelen als universiteit en in welke zin kan pers- en wetenschapsvoorlichting hieraan bijdragen.”

Wetenschappers in Eindhoven moeten zich afvragen wat ze zelf kunnen doen om hun werk voor het voetlicht te brengen, stelt Heirbaut. “Wanneer denken zij na over nieuwswaardigheid van hun werk? Wanneer nemen zij contact op met de afdeling voorlichting of met een journalist? Het is wat mij betreft de plicht van een wetenschapper om na te denken over de maatschappelijke relevantie van zijn werk. Een deel van de taak is om met de samenleving te communiceren.”

Theunissen: “Een verschil tussen Delft en Eindhoven is bijvoorbeeld dat onderzoekers in Delft sneller naar een persvoorlichter stappen met de vraag een onderzoek bij de media onder de aandacht te brengen. Dat is een cultuur. Daarom moet je in Eindhoven als voorlichter beter je best doen om te weten wat er speelt, het komt niet vanzelf op je af.”

In Eindhoven zijn de onderzoekers trots op wat de TU/e doet, ze zijn gericht op excellentie, en ze willen er graag over praten. De heersende mening is: laten we ons focussen op onderzoek en niet teveel tijd vrijmaken voor interviews en andere zaken die niet direct bijdragen aan het onderzoek, constateert Theunissen. “Het is een oprechte en wetenschappelijk gedreven cultuur. Anderzijds wil men erkenning voor de prestaties. En graag ook in de media. Maar om dat te krijgen, moeten er een paar stappen gezet worden. Bijvoorbeeld het uitbreiden en meer strategisch inzetten van de pers- en wetenschapsvoorlichting, net als in Delft. Want journalisten doorzien niet vanzelf hoe goed de TU/e bezig is.”/.

TU/e en media/Chriz van de Graaf
Illustratie/
Jeannette Bos