spacer.png, 0 kB
Volg Cursor via Twitter Volg Cursor via Facebook Cursor RSS feed
spacer.png, 0 kB

spacer.png, 0 kB
Cursor in PDF formaatCursor als PDF
Special Cursor 50 jaarSpecial Cursor 50 jaar
PrintE-mail Tweet dit artikel Deel dit artikel op Facebook

Kijkend naar mijn studietijd zie ik ……

11 maart 2010 - De 75ste Boekenweek -van 10 tot en met 20 maart- heeft als thema ‘jong zijn’. In de jubileumuitgave ‘Titaantjes waren we’ schrijven 75 auteurs een brief aan hun jonge ik. Cursor vroeg een aantal TU/e-medewerkers iets vergelijkbaars: kijk eens terug op je studietijd: welke verwachtingen leefden er, waar was je mee bezig? En wat is er van je geworden?
Westra bij zijn aanstelling aan de TU/e, medio 1972.

Thijs Mooren (1967), coördinator terreintechniek, Dienst Huisvesting

Studie in onverwachte stappen


Als ik terugdenk aan mijn studietijd en mijn verwachtingen en beleving destijds komt meteen het gevoel van kleine stappen naar boven. En per stap niet wetend wat de volgende zal zijn.

Dat gevoel begon al op de lagere school waar het niet echt soepel liep. Het advies luidde dan ook om maar geen mavo te doen, het zou waarschijnlijk niets worden. Vanwege mijn ‘groene’ opvoeding viel de keuze op een biologische school, op lbo-niveau. Door de kleinschaligheid en het feit dat ik iets kon doen met mijn groene vingers ging alles vanzelf. Na een tijdje kwam de vraag: wat nu? Er waren immers meer mogelijkheden. De keuze viel op de middelbare tuinbouwschool met het idee daarna als hovenier te gaan werken. Wederom ging de opleiding heel erg goed en dat bood weer perspectieven voor de toekomst. Ik wilde graag verder studeren, mede gevoed door het feit dat ik niet in militaire dienst wilde. De opleiding die het beste aansloot bij mijn enthousiasme voor het groene vak was de lerarenopleiding van opleidinginstituut STOAS. Het besef kwam dat het wel erg serieus ging worden. Een hbo-opleiding en uit huis gaan wonen, het echte studentenleven. Een wilde tijd werd het niet. Doordeweeks op kamers, in het weekend naar huis, bijklussen en stappen met vrienden om vervolgens, meestal niet al te fris, op maandag weer van start te gaan.

Na het succesvol afronden van de opleiding moest ik alsnog in dienst. Op 4 juli kreeg ik mijn diploma en op 8 juli moest ik in dienst. Na mijn diensttijd ben ik gaan werken. In eerste instantie maakte ik een bewuste keuze voor het bedrijfsleven, niet wetende dat ik zes jaar later weer het leger zou ingaan, maar deze keer als terreinbeheerder bij de dienst vastgoed defensie. Na acht jaar met heel veel plezier daar te hebben gewerkt met veel ontwikkelingsmogelijkheden, ben ik verder gaan kijken en terechtgekomen bij de Dienst Huisvesting van de TU/e. Al met al een moeizame start, een lang traject en een onverwacht einde in positieve zin.

 

Prof.dr.ir.Jan Friso Groote, opleidingsdirecteur Technische Informatica

Op zoek naar de perfecte software


De keuken van de studentenflat Hotel de Graaff (1983), drie minuten lopen van de collegezaal. Links Jan Friso en rechts zijn studievriend René.

Vlak voordat ik ging studeren, kwamen computers beschikbaar voor het grote publiek. Het was prachtig om te zien hoe die geïnstrueerd konden worden om allerlei berekeningen uit te voeren. Ik wilde alles weten over het maken van computerprogrammatuur en besloot in 1983 om Technische Informatica te studeren aan de Technische Hogeschool Twente, want ik was zeer onder de indruk van ingenieurs die indrukwekkende, en zeer bruikbare artefacten weten te maken.

De studie was enerzijds prachtig. We leerden van alles te maken: compilers, operating systemen, complexe processoren en zelfs applicatieprogrammatuur. Anderzijds werd ik diep teleurgesteld. De programma’s deden het vaak, maar niet altijd. Het leek onmogelijk bugvrije, betrouwbare software te maken. Ik heb het hier flink wat jaren heel erg moeilijk mee gehad. Het was mij meteen duidelijk dat ik veel meer kennis nodig had. Met name van de grondslagen van de wiskunde, want die zijn nodig om fundamenteel iets te verbeteren.

Tijdens mijn stage bij Philips in Eindhoven had ik gehoord van een onderzoeksinstituut, het centrum voor Wiskunde en Informatica in Amsterdam. Daarom besloot ik daar te solliciteren op een promotieplek. Sindsdien heb ik meer dan twintig jaar gewerkt aan methoden om op een meer ingenieurswaardiger manier software te maken. Theoretisch zijn we inmiddels in staat de perfecte software te construeren, maar het is nog niet echt bruikbaar voor de praktijk. Ik verwacht dat de komende twintig jaren van mijn onderzoek voornamelijk daaraan gewijd zullen zijn.

 

Drs. Paul Bezembinder (1961), wetenschappelijk secretaris bij de capaciteitsgroep Science and Technology of Nucleair Fusion

“Pas aan de TU/e werd me duidelijk dat natuurkunde een vak is dat wonderlijk mooi kan zijn”


Paul Bezembinder, midden jaren tachtig, op de kamer van zijn toenmalige vriendin -nu echtgenote- in Nijmegen.

Ik heb theoretische natuurkunde gestudeerd in Nijmegen. Hoe ik erop terugkijk, wat ik tegen de jongeling in mij zou zeggen? Tijdens mijn studie lukte het me nauwelijks om door de huid van sommenmakerij heen te breken en door te dringen tot articuleerbare opvattingen over de natuur die zich al dan niet onder die huid zouden kunnen schuilhouden. Ik zag vooral (slordige) wiskunde, geen ideeën, en ik beschouwde het halen van mijn doctoraal hoofdzakelijk als een desillusie. De koningin der wetenschappen had me naar mijn gevoel met de nieuwe kleren voor de keizer afgescheept. Ik zou nu, terugkijkend, geneigd zijn tegen mijn jongere zelf te zeggen dat natuurkunde vooral de structuur van de wereld onderzoekt, niet per se de betekenis. Dat de wiskunde daarvoor de best passende vorm is en dat daarom in de natuurkunde the medium the message is. En dat het mij pas aan de TU/e duidelijk zou worden dat natuurkunde een vak is dat wonderlijk mooi kan zijn - een vak om trots op te zijn.

 

Prof.ir. Jan Westra (1947), decaan faculteit Bouwkunde

Over palen en poorten


Westra bij zijn aanstelling aan de TU/e, medio 1972.

Voor iemand die niet wist wat Delft, studeren, of ergens op een kamer zitten zou kunnen betekenen, waren de eerste dagen op de Technische Hogeschool een rare gewaarwording. De insteek was heel praktisch: loop naar het raam, doe alsof je een zaag hanteert en scheid het hout en glas in een zogenaamde doorsnede. De arcering van de onderdelen maakte het onderscheid uit tussen gemiddeld en beter. We zaten op de Nieuwe Laan in een gebouw zonder inspiratie, de ingeving kwam van buiten, van verre.

De oefeningen waren didactisch opgebouwd met een opklimmende schaal als reeks. Een vissershut waar geen ramen en deuren in mochten voorkomen, een werkplaats voor een kanobouwer zonder spanten -want die hadden we nog niet ‘gehad’- en een studentenwoning. De nadruk lag op de consequenties van de ontwerpbeslissingen, zeg ik nu. Als de kano de werkplaats niet kon worden uitgedragen, kreeg je een onvoldoende. Voor een balk in de draagstructuur die boven een kozijn uitkwam ook. Een ongemakkelijk keurslijf was het waarin de vraag naar architectuur niet mocht worden gesteld. De hoogleraren zag je achter de vitrage op de Oude Delft als ze met elkaar lunchten. Als ze college gaven, werden ze door een conciërge binnengebracht en ging de hele zaal staan, althans de eerste keren. De hoogleraar Wegener Sleeswijk was een belangrijke man voor de eerstejaars: hij beoordeelde de werkstukken. Dat gebeurde in het weekend en op maandag kon je aan de hand van de cijfers zien wanneer de sherry was geschonken. Het verhaal was dat de cijfers dan behoorlijk daalden.

We kregen colleges die ingingen op maat, plaats en schaal. Bekend was het college over de woestijn. Eerst niets dan zand, maar een paal als merkteken daagde je uit om er omheen te lopen. Twee palen maakten een poort waar je doorheen kon gaan. De vraag was hoever de palen maximaal uit elkaar mochten staan om over het poorteffect te kunnen spreken. Principiële puzzels, daar wisten ze van in Delft in die tijd. En als student deed je gewoon mee, zonder mokken. Het echte werk kwam later nog wel, dacht je.

 

Frans Franssen (1959), docent/begeleider bij Bouwkunde en Industrial Design

“Openheid, frisheid en grote vrijheid zonder vrijblijvend te worden”


Frans Franssen in 1983.

Toen ik in 1978 voor het eerst het door Maaskant ontworpen gebouw van de Akademie voor Beeldende Vorming in Tilburg betrad, was ik onmiddellijk onder de indruk. Ik was niet de enige die ervan overtuigd was dat we hier pas écht alles zouden leren over de kunst en er ook vooral meesterlijk zouden leren tekenen. De voorstelling die ik er van tevoren over had, werd in het eerste jaar radicaal uitgewist. De ene wereld na de andere ging voor me open onder invloed van een minstens voor de helft vernieuwd docentencorps. Er werd ongelofelijk veel gevergd van ons studenten en we werkten keihard aan zowel theorie als praktijk,
met vuur en overgave. Fantastisch waren de indringende kunstbeschouwingen van Marcel Vos. Of mysticus Chris Manders die dwars door jou (en je werk) heen keek.

En later de tovenaar René Daniels, die alles wat je inmiddels dacht zeker te weten opnieuw op zijn kop zette. Er werd altijd veel gediscussieerd en gestreden omdat de zich snel veranderende akademie veel stof deed opwaaien.

De vaak moeilijke maar geweldige akademietijd heeft mijn leven grondig beïnvloed en een proces in gang gezet dat altijd is blijven doorwerken in mijn werk als schilder. Ook de activiteiten die ik aan de TU/e ontplooi vloeien voort uit een manier van kijken die terug te voeren is op wat zich destijds heeft afgespeeld. Misschien is het geen toeval dat ik telkens in situaties terechtkom waar zich grote veranderingsprocessen afspelen, zoals ook nu binnen ons vakgebied aan de TU/e het geval is.

De studietijd was vooral zo inspirerend omdat niets leek vast te staan. Openheid, frisheid en grote vrijheid zonder vrijblijvend te worden. ‘Kunst moet streng zijn’, en tegelijkertijd kreeg ik de opdracht mee vooral zuinig te zijn op ‘die verwondering’. Ik wens het elke student toe.


Mirjam Jahnke (1967), Hoofd Bedrijfshulpverlening TU/e

“Water is en blijft een rode draad in mijn leven”


Mirjam Jahnke op Puerto Rico, de haven van San Juan, 1989.

“Mam, welke opleiding zou ik moeten volgen als ik matroos zou willen worden?” En zo begon in 3-havo mijn zoektocht naar de juiste opleiding om te kunnen gaan varen. Waarom? Ik kan het alleen maar verklaren vanuit mijn gevoel. Ik wilde graag op het water zijn. Misschien omdat mijn grootouders op de binnenvaart hebben gezeten? Ik weet het niet. Water is en blijft een rode draad in mijn leven.
Na het één en ander uitgezocht te hebben, bleek de Zeevaartschool in Vlissingen voor mij de juiste keuze. En het is gelukt: met zeventien jaar naar de Zeevaartschool, twee jaar internaat, een jaar stage-varen en dan het vierde jaar afstuderen.

Na mijn examen heb ik meteen een baan gevonden als derde stuurman. Vier jaar heb ik gevaren en was ik inmiddels doorgegroeid naar tweede stuurman. Tot op een noodlottig moment in juni 1992 ik in het ziekenhuis belandde en een rugoperatie moest ondergaan. Weg zeevaartcarrière… Ik had niet verwacht dat ik zo snel zou moeten stoppen, maar ik had geen keus.

Vol goede moed ging ik op zoek naar een baan aan de wal. Maar een zeevaartdiploma is onbekend. Na een tussenstation bij Maas Automaten in Son ben ik bij Brandweer Eindhoven terechtgekomen. Aan boord was ik verantwoordelijk voor de veiligheid en ik ontdekte dat dit ook mijn passie was. Bij de brandweer kwam ik dus prima terecht. Vanaf dat moment ben ik altijd met veiligheid begaan geweest en na een zestal jaren bij de brandweer, ben ik naar de TU/e gekomen, als hoofd Bedrijfshulpverlening.

Een intensieve, gevarieerde en uitdagende baan. Ook hier kan ik gelukkig mijn hart en ziel kwijt. Alleen... het is geen varen. Die paar jaren varen hebben mij geleerd hoe je in de allermoeilijkste situaties respect voor elkaar behoudt en moet samenwerken om je doel te bereiken. Niet makkelijk, maar er was één voordeel: aan boord kun je niet voor elkaar weglopen.

Als ik mijn leven opnieuw moest doen, zou ik acuut dezelfde keuze hebben gemaakt. Geen twijfel.

Boekenweek/Gerard Verhoogt