spacer.png, 0 kB
Volg Cursor via Twitter Volg Cursor via Facebook Cursor RSS feed
spacer.png, 0 kB

spacer.png, 0 kB
Cursor in PDF formaatCursor als PDF
Special Cursor 50 jaarSpecial Cursor 50 jaar
PrintE-mail Tweet dit artikel Deel dit artikel op Facebook
“De molen werd meer voor me dan een kletsadres”
1 juli 2010 - Wat begon met koffie drinken, is uitgegroeid tot een verslavende hobby. Dr.ir. Ad Vermeltfoort (57), universitair hoofddocent met specialisatie steenconstructies, verwacht in het najaar gediplomeerd molenaar te zijn. Hij kan er zijn hart en ziel in kwijt.
“Kijk, als ik het zeil zo doe, heet dat een duikertje”, demonstreert Ad Vermeltfoort, terwijl hij het zeil op de wiek gedeeltelijk terugslaat. Of beter gezegd, van het end, zoals de wiek in vaktermen heet. Op een kladblokje heeft Vermeltfoort het weer van die dag genoteerd. De zon schijnt flink en het gebrek aan wind voorspelt weinig goeds. “Het weer is nog altijd het minst grijpbare.” Als de molen na een tijdje toch een langzame tred inzet, geniet de leerling-molenaar zichtbaar. “Wat een mooi gangetje hè.”

Opzeilen is beginnen. De molen afremmen heet vangen. Met een kruilier kun je het gevlucht -het geheel van de wieken- op de wind zetten. Reusel is een goed smeermiddel voor de assen, het houtwerk doe je met bijenwas. Staan de wieken in Noord-Holland in de rouwstand, dan is dat in Noord-Brabant de vreugdestand. Luien is het ophijsen van zakken. Heb je helemaal geen zeil op de wieken, dan ‘draai je met blote benen’. Met flinke wind hebben de wieken een snelheid van zo’n tachtig kilometer per uur. Een hoop spreekwoorden verwijzen naar molens. In de nesten zitten duidt bijvoorbeeld op een deuk die in de balken is gekomen, nadat de molen een poos heeft stilgestaan.

Schijnbaar moeiteloos lepelt Vermeltfoort het ene na het andere feitje over molens op. Iedere vraag kan hij beantwoorden. Uren kan hij vertellen over allerlei wetenswaardigheden, vooral de technische en cultuurhistorische feitjes intrigeren hem. Hij geniet zelfs van de termen. “Weet je wat ik een schitterend woord vind? Kneppelhoutje!” Dit balkje wordt gebruikt om de vang vast te zetten als de molen een tijdje niet hoeft te draaien.

Enthousiast vertelt hij over technische foefjes, die het systeem in de molen perfectioneren en het werk vergemakkelijken. “Er zit een hoop boerenslimheid achter. De draaiende molensteen weegt zo’n vijftienhonderd kilo. Door een slim systeem met touwen kan ik er met twee vingers voor zorgen dat de twee delen van de molensteen op de juiste afstand van elkaar blijven.” Eerder vertelde hij buiten de molen bij de kruilier: “Met dit systeem kun je het bovenste gedeelte van de molen laten draaien, dan hebben we het over 25 ton!” Binnen toont hij hoe alle tandwielen ingenieus in elkaar grijpen. Nog steeds blijft hij zelf leren, door niet alleen naar ‘zijn’ molen in Schijndel te gaan, maar ook andere molens te bezoeken. “Je kijkt steeds meer naar details.”

Het begon allemaal vijf jaar geleden. Vermeltfoort was net gepromoveerd en maakte een praatje bij de heg met zijn achterbuurman Aad Dekker. Deze man bleek actief als molenaar op De Pegstukken in Schijndel. Ad beloofde een kopje koffie te komen drinken. Lang bleef het vooral bij af en toe een keer kletsen in de molen. Toen de stenen romp opnieuw gevoegd moest worden, werd Vermeltfoorts nieuwsgierigheid aangewakkerd - het raakte zijn vakgebied. Van af en toe een keer een bakje drinken, ging het naar één keer per week op de fiets naar de molen. “Ik wilde er steeds meer van weten. Ik weet nog goed dat ik 1 december 2008 naar de molen in Rosmalen ging. Daar dacht ik ‘dit is het gewoon’. Langzaam maar zeker werd de molen meer voor me dan een kletsadres.” Diezelfde decemberdag besloot de universitair hoofddocent dat hij de opleiding voor molenaar ging volgen.

Dat bleek geen sinecure te zijn. “Je moet je aansluiten bij het Gilde van Vrijwillige Molenaars. Waarbij vrijwillig overigens niet vrijblijvend is. Als je eenmaal molenaar bent, moet je op ieder type molen kunnen werken.” Twee boeken van elk 350 bladzijden moest de bouwkundige doorploegen. Om op examen te kunnen, moeten 150 praktijkuren zijn gemaakt- Vermeltfoort voldoet daar inmiddels ruimschoots aan. Je moet op zoveel mogelijk soorten molens hebben gewerkt, omdat je ook daarover vragen kunt krijgen op het examen. Om volwaardig molenaar te worden, moet je zowel een landelijk als provinciaal examen halen. Het vak van molenaar bleek hem op het lijf geschreven te zijn. “Als je verstand van techniek hebt, praktisch bent ingesteld en kunt timmeren, kom je een heel eind.”

En wat vindt zijn vrouw van zijn bijzondere hobby? Grappend: “Toen ik aan het promoveren was, verzuchtte ze wel eens dat ze wilde dat ik een hobby had. En nu heeft ze zoiets van ‘help, mijn man heeft een hobby!’”./.
Interview Ad Vermeltfoort/ Judith van Gaal
Foto/Bart van Overbeeke