spacer.png, 0 kB
Volg Cursor via Twitter Volg Cursor via Facebook Cursor RSS feed
spacer.png, 0 kB

spacer.png, 0 kB


“Mijn begeleider Pineda de Gyvez is hoogleraar op de TU/e en werkt bij NXP, voor mij een ideale combinatie.”
Cursor in PDF formaatCursor als PDF
PrintE-mail Tweet dit artikel Deel dit artikel op Facebook
Commercieel aan de slag met de productie van hartkleppen
13 maart 2008 - Het onderzoek van de faculteit Biomedische Technologie naar het maken van hartkleppen uit levende cellen staat hoog in aanzien. Niet alleen wetenschappelijk is het baanbrekend, het leent zich ook steeds meer voor een commerciële benadering. Met die reden werd QTIS/e opgericht. De jonge ondernemers en promovendi ir. Martijn Cox (26) en ir. Mirjam Rubbens (27) zien er een mooie toekomst in. “Geld verdienen met iets waar je mensen mee kan helpen. Een ideale combinatie”, aldus Cox.
De jonge ondernemers ir. Martijn Cox (26) en ir. Mirjam Rubbens (27) zien een mooie toekomst in het commercieel aan de slag gaan met de productie van lichaamseigen hartkleppen. Foto: Bart van Overbeeke

Alleen al in Europa worden elk jaar zesduizend kinderen geboren met een afwijking aan hun hartklep. Een gevaarlijke situatie die kan worden verholpen met nieuwe, kunststof kleppen. Een groot nadeel is dat deze kleppen niet meegroeien met de rest van het hart, waardoor de jonge patiënten gedurende hun jeugd zo’n drie keer een nieuwe hartklepoperatie moeten ondergaan. Deze operaties vormen voor hen een zware belasting en zijn bovendien erg duur. Daarom doet de groep van prof.dr.ir. Frank Baaijens, hoogleraar Tissue Engineering van de TU/e, in samenwerking met de Universiteit Zürich, onderzoek naar hartkleppen op basis van lichaamseigen cellen. Er zijn intussen dierstudies uitgevoerd met deze kleppen. Die voor de rechterkant van het hart zijn al succesvol getest op schapen.

In het lab van de faculteit Biomedische Technologie worden ook humane kleppen gekweekt. “Je neemt cellen van de patiënt of van een dier”, vertelt promovendus ir. Martijn Cox. “Die kweek je gedurende een paar weken op tot je genoeg hebt om ze op een biologisch afbreekbare mal in de vorm van een hartklep of bloedvat te zetten. Vervolgens plaats je de mal in een bioreactor. Daar leggen we het een mechanische belasting op om het sterker te maken. Dit doen de cellen door de eiwitten aan te maken die een echt hart ook aanmaakt. Deze eiwitten vervangen de functie van de mal die langzaam oplost. Wat je overhoudt is een hartklep van patiënteigen materiaal. Die groeit mee, zodat er nog maar één operatie nodig is.”

In het laboratorium is aangetoond dat de onderzoekers sterke hartkleppen kunnen maken. Zo sterk dat ze voor implantatie aan de linkerkant van het hart in aanmerking zouden kunnen komen. De kleppen aan de linkerkant moeten sterker zijn dan die voor de rechter, omdat deze kant het bloed door het hele lichaam pompt. De rechter pompt het bloed enkel door de longen. De kleppen uit humaan materiaal zijn echter nog niet op mensen getest.

Bij schapen blijken de hartkleppen te functioneren. “De volgende stap is om aan te tonen dat het bij véél schapen kan”, zegt Cox. “Wij werken daarom aan het standaardiseren van het kweken van de hartklep, zodat er op grote schaal getest kan worden.” Het standaardiseren van het opkweken past in mindere mate bij de doelstellingen van wetenschappelijk onderzoek aan een universiteit. Daarom werd deze activiteit ondergebracht in het bedrijf QTIS/e. De BV is op dit moment een dochter van de TU/e. Uiteindelijk is het de bedoeling dat het als zelfstandig bedrijf verder zal gaan. Cox: “Onze partners van de Universiteit Utrecht doen de testen op schapen. Hetzelfde principe kan gebruikt worden voor bloedvaten. Dit onderzoeken we in samenwerking met de TU/e en de Universiteit Maastricht.”

Lange adem
“We verkopen hartkleppen en bloedvaten, en/of vercommercialiseren de technologie die nodig is om ze te maken”, zo omschrijft Cox in het kort de doelstelling van het bedrijf. Het duurt nog een aantal jaar voordat de technologie is goedgekeurd en de materialen kunnen worden geproduceerd en verkocht. Tot die tijd kan het bedrijf volgens Cox geld verdienen met contractresearch.

Het opzetten van een bedrijf in de biomedische sector vergt een lange adem, weet de jonge ondernemer. Cox: “Het zal nog minstens vijf jaar duren voordat voldoende is bewezen dat deze hartkleppen bij mensen functioneren en dat ze bij reguliere operaties worden gebruikt. Het is niet uitgesloten dat we tegen die tijd zijn overgenomen door een groot bedrijf dat bijvoorbeeld een distributiekanaal heeft. Je ziet dit veel bij hightech spin-offs.”

Overigens is niet alleen het distributiekanaal een probleem voor startende bedrijven. Ondernemingen als QTIS/e hebben bovenal veel geld nodig om hun product te ontwikkelen en te testen. “Tegen de tijd dat we voor dieren en voor klinische studies gaan produceren, hebben we een eigen lab nodig, evenals een goed systeem voor kwaliteitscontrole. Dat gaat miljoenen kosten, wat we niet alleen kunnen opbrengen. Al binnen een jaar zullen we de eerste investeerders aan boord moeten hebben.”

De komende twee jaar werken Cox en Rubbens parttime aan QTIS/e en parttime aan hun promotie. Daarna gaan ze voltijd met het bedrijf verder. Cox: “Ik ben altijd al geïnteresseerd in de businesskant van onderzoek. Het blijkt erg leuk om het onderzoek waar je dagelijks mee bezig bent, te vermarkten. Het kan in ons geval een echte verbetering voor het leven van hartpatiënten betekenen. Dat motiveert. Geld verdienen met iets waar je mensen mee kan helpen. Een ideale combinatie.”

Cox beseft dat het een traject is waarvan de slagingskans allerminst vaststaat. “Succes is nooit gegarandeerd, maar we hebben een vliegende start gemaakt met subsidiegeld uit de SmartMix (een landelijk subsidieprogramma ter bevordering van innovatie en samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen -red.). De toegevoegde waarde van het product is ook evident. En zelfs als na twee jaar blijkt dat er meer onderzoek nodig is voordat we de kleppen kunnen vercommercialiseren, is het bedrijf niet mislukt. De kennis gaat niet verloren en komt uiteindelijk ten goede aan de patiënten, het duurt dan alleen wat langer.”/.