spacer.png, 0 kB
Volg Cursor via Twitter Volg Cursor via Facebook Cursor RSS feed
spacer.png, 0 kB

spacer.png, 0 kB


“Varkensbloed lijkt op mensenbloed. Ik gebruikte het voor stollingsexperimenten.’’
Cursor in PDF formaatCursor als PDF
PrintE-mail Tweet dit artikel Deel dit artikel op Facebook
Sociale interactie, ICT en verplaatsingsgedrag
3 april 2008 - Naar de relatie tussen ICT en verplaatsingsgedrag is al veel onderzoek gedaan. Datzelfde geldt voor de relatie tussen sociale interactie en verplaatsingen. Het verband tussen deze drie onderwerpen is echter nauwelijks uitgediept. Drs.ir. Pauline van den Berg van Bouwkunde is daar nu mee begonnen. Ze hoopt over drie jaar op dit onderwerp te promoveren.
Foto: Bart van Overbeeke

“De gevolgen die ICT-gebruik heeft voor verplaatsingen zijn al volop onderzocht. Maar dat is meer op werk gericht. Dan wordt er bijvoorbeeld gekeken of mensen minder reizen als ze thuis kunnen werken. ICT en verplaatsingen zijn echter nauwelijks in verband gebracht met sociale doeleinden.”

Van den Berg formuleerde september 2007 haar onderzoeksvraag ‘Wat is het verband tussen kenmerken van de gebouwde omgeving, ICT-gebruik, sociale netwerken en verplaatsingsgedrag?’ Inzicht in deze vraag is volgens haar vooral voor de overheid van belang om bij de ruimtelijke inrichting goed te kunnen anticiperen op veranderende wensen, gebruik en vraag naar stedelijke voorzieningen en mogelijkheden van (openbaar) vervoer. Van den Berg richt haar onderzoek op Eindhoven en omgeving. Ze maakt onderscheid tussen vijf typen gebieden, gebaseerd op de dichtheid van de bevolking. De gradatie loopt van de hoogste dichtheid (de binnenstad van Eindhoven) naar de laagste dichtheid (omringende gemeenten als Nijnsel).

Verkeerskundige modellen
Haar onderzoeksresultaten zullen mogelijk worden ingezet om verkeerskundige modellen te ontwikkelen. Ook voor andere zaken kan haar onderzoek soelaas bieden. Pauline: “Binnen de stedenbouw is er discussie over de openbare ruimte als ontmoetingsplek. Het is de vraag of die nog als zodanig fungeert. Verder wil ik kijken in hoeverre het gebruik van ICT het verplaatsingsgedrag beïnvloedt. Denk bijvoorbeeld aan je partner die belt of je nog even een boodschap wilt doen. Je neemt dan door het telefoongesprek een andere route. Een ander voorbeeld: het kan zijn dat face to face contact steeds meer wordt vervangen door contact via e-mail en telefoons. Maar het is ook mogelijk dat mensen meer verplaatsingen maken, juist doordat het makkelijker afspreken is dankzij de gsm’s. Dit zijn zaken waar ik hoop achter te komen met dit onderzoek.”

Tijdens het afstuderen wijdde Van den Berg haar literatuuronderzoek ook al aan het onderwerp. Haar doel was toen onder meer om een goed instrument voor dataverzameling te maken en dit te toetsen. Hieruit volgde het Interactie Dagboekje. Het was de bedoeling dat deelnemers hier hun interacties in optekenen. Met wie, wat voor interactie (via mail, telefoon, of internet) en waar (de locatie) stonden centraal.

Tijdens haar afstuderen zette ze het dagboekje online. Dat leverde weinig respons op. Voor haar promotieonderzoek hanteert ze een andere aanpak. Ze verfijnde de vragen in het dagboek en ging er vervolgens mee van deur tot deur in Eindhoven en enkele omringende gemeentes. Van den Berg deelde 1.500 boekjes uit aan mensen van vijftien jaar en ouder, waarvan ze er inmiddels 700 terug heeft. Ze wil er minstens 750 ontvangen.

Het dagboek bestaat uit drie delen. In het eerste deel noteren deelnemers gedurende twee dagen al hun niet-zakelijke interacties. Het kan bijvoorbeeld gaan om een activiteit, het versturen of lezen van een mail, chatten of een telefoongesprek. Mensen moeten vragen beantwoorden als ‘Met wie had u contact’, ‘Wat was het doel van de interactie’ en ‘Met welk vervoermiddel bent u er naar toe gegaan?’ In het tweede deel moeten deelnemers gegevens over de personen invullen met wie ze tijdens de twee dagen contact hebben gehad. Er worden vragen gesteld als ‘Hoe sterk is uw band met deze persoon’, ‘Hoe ver woont hij/zij bij u vandaan’ en ‘Van welke communicatiemiddelen maken ze gebruik’. In het derde deel gaat het om het huishouden, ICT-gebruik en sociale netwerk van de deelnemer. Er wordt onder meer gevraagd naar activiteiten, hoe vaak iemand van het openbaar vervoer gebruik maakt, het al dan niet hebben van een internetaansluiting en de afstand tussen woning en bepaalde voorzieningen als supermarkten.

Als alle data binnen zijn, gaat Pauline aan de slag met de analyse. “Dan bekijk ik de samenhang tussen alle onderdelen.” Daarbij splitst ze antwoorden van jongeren en ouderen uit. Ook analyseert ze of er verschillen zijn tussen de vijf gebieden waar ze haar onderzoek uitvoerde.

Binnen de faculteit Bouwkunde richten twee andere onderzoeken zich op een soortgelijk onderwerp. Het ene concentreert zich op verkeersmodellen, het ander is internationaal georiënteerd. Mogelijk worden de onderzoeksresultaten uitgewisseld./.