Gelukkig voor het massaal toegestroomde publiek had Schilling genoeg te vertellen over wat er wél bekend is over ons heelal.
Met veel elan en armgebaren werkte de autodidact -hij studeerde sterrenkunde noch journalistiek- zich in een uurtje door een boeiende presentatie, die een overzicht gaf van zowel de geschiedenis van de sterrenkunde -van de uitvinding van de telescoop tot de ontdekking van donkere energie-, als de geschiedenis van het heelal zelf -van de oerknal via de vorming van de elementen tot de geboorte van ene Govert Schilling.
Onderweg kwamen alle belangrijke onderwerpen uit de astronomie aan bod: het afscheid van het geocentrische wereldbeeld door Copernicus, de ontdekking van andere sterrenstelsels door Hubbel, de oerknaltheorie en haar bevestiging door de kosmische achtergrondstraling, en tot besluit de constatering dat het heelal enorme hoeveelheden onzichtbare materie en een onbekende vorm van energie moet bevatten om de beweging van de sterrenstelsels te verklaren.
Schilling benadrukte dat onze rol op het wereldtoneel met die laatste ontdekking wel heel bescheiden vormen begint aan te nemen, na de eerdere ontnuchterende inzichten dat de aarde niet het centrum van het heelal is, en de mens slechts een nakomertje in een eindeloos evolutieproces. “We bestaan uit een kleine verontreiniging in het heelal”, zo formuleerde hij het inzicht dat de ons bekende materie slechts enkele procenten van het universum blijkt uit te maken. |