spacer.png, 0 kB
Volg Cursor via Twitter Volg Cursor via Facebook Cursor RSS feed
spacer.png, 0 kB

spacer.png, 0 kB
Cursor in PDF formaatCursor als PDF
Special Cursor 50 jaarSpecial Cursor 50 jaar
PrintE-mail Tweet dit artikel Deel dit artikel op Facebook
Effe zeuren
/Fred Steutel

5 maart 2009 - In de luwte van het carnaval had ik tijd om me bezig te houden met de ‘opdracht van de universiteit’. ‘TU/e lanceert 1000-banenplan’, kopt Cursor 21. Naast de vraag of dat plan kans van slagen heeft, rijst de vraag of het past in onze ‘opdracht’. Omdat ik dat niet weet, ga ik te rade bij het internet. De zoekterm ‘opdracht van de universiteit’ levert een referaat getiteld ‘De morele opdracht van de universiteit’, met ondertitel ‘Bij het afscheid van drs. J. van der Maazen’. De afscheidnemer is niet de auteur van het referaat, dat evenals Google heel weinig over hem te melden heeft. De auteur is H.A.E. Zwart, hoogleraar filosofie in Nijmegen.

Dit is een goed jaar om het over de opdracht van de universiteit te hebben. Haast alles is dit jaar tweehonderd jaar geleden: in 1809 verscheen een notitie van zes bladzijden door Wilhelm von Humboldt, broer van ontdekkingsreiziger Alexander, getiteld ‘Antrag auf Errichtung der Universität Berlin’. Twee dingen staan centraal bij Von Humboldt, die als de ‘Godfather’ van de moderne universiteit wordt beschouwd. De belangrijkste trefwoorden zijn Bildung en Aufklärung: opvoeding eigenlijk. Doen wij daar nog wat aan; zijn we zelf een beetje opgevoed? Axioma van Von Humboldt: de universiteit leidt geen professionals op, maar academici, mensen die nadenken en kritisch zijn. Als tweede principe geldt dat aan een universiteit niet alleen onderwijs wordt gegeven; er wordt ook -liefst in samenspraak met studenten- onderzoek gedaan. Dat is nu vanzelfsprekend, maar in de begintijd van de universiteit was dat niet zo. Er werd onderwijs gegeven, dat wil zeggen er werd wel kennis doorgegeven, maar nauwelijks kennis geproduceerd. Universiteiten waren bolwerken van conservatisme, waar de wetenschap eerder geremd werd dan gestimuleerd. Bijna alle grote ontdekkingen werden gedaan door geleerden die tijdens hun ontdekking niet aan een universiteit verbonden waren; dat gold voor veel buitenlandse geleerden, zoals Copernicus, Keppler, Galilei en Descartes, maar ook voor Hugo de Groot en Christiaan Huygens.

De principiële vervlechting van onderzoek met onderwijs werd door rector Posthumus ‘schering en inslag’ genoemd. Dit principe heeft ertoe geleid dat iemand uit een textielgebied hier lange tijd collegevoorzitter is geweest.

Het verhaal van Zwart is niet alleen interessant als historisch overzicht, het doet ook uitspraken over dingen van nu, zoals derde geldstroomonderzoek: belangrijk als het wetenschappelijk vernieuwend is, maar niet als het alleen meer academici aan het werk houdt.

Het antwoord op de vraag of het 1000-banenplan in onze opdracht past wordt dus door Zwart (en Von Humboldt) niet zonder meer bevestigend beantwoord.