spacer.png, 0 kB
Volg Cursor via Twitter Volg Cursor via Facebook Cursor RSS feed
spacer.png, 0 kB

spacer.png, 0 kB
Cursor in PDF formaatCursor als PDF
Special Cursor 50 jaarSpecial Cursor 50 jaar
PrintE-mail Tweet dit artikel Deel dit artikel op Facebook

Terug bij af
Veertig jaar na de ‘Kritiese Universiteit’

14 mei 2009 - In het voorjaar van 1969, een jaar na de studentenrevolte in Frankrijk en Duitsland, brak er een hevig tumult los in het Nederlandse hoger onderwijs. Studenten eisten een plaats in het bestuur op en bezetten hun universiteit.
Wat is er over van de achterliggende idealen?

De bezetters hadden de Katholieke Hogeschool Tilburg omgedoopt in Karl Marx Universiteit. Foto: Rien Siers

De Universiteit van Tilburg, toen nog de Katholieke Hogeschool, was in april 1969 de eerste die bezet werd door studenten. Ze eisten ‘medebeslissingsrecht van alle geledingen op alle niveaus’. Het spektakel duurde negen dagen en zorgde voor een kettingreactie elders, uitmondend in de geruchtmakende bezetting van het Maagdenhuis, het bestuurscentrum van de Universiteit van Amsterdam.

Medebeslissingsrecht was de centrale eis, maar de onvrede zat dieper. De studenten wilden ander onderwijs en ander onderzoek. De universiteit moest niet langer in dienst staan van het bedrijfsleven en het zogenoemde ‘militair-industrieel complex’ -het verzet onder jongeren tegen de Vietnam-oorlog nam steeds grotere vormen aan-, maar ‘maatschappelijk relevant’ onderzoek doen, ten dienste van de ontwikkeling en emancipatie van achtergestelde groepen. Om dat te bereiken, moesten de bestaande bestuurlijke machtsverhoudingen worden doorbroken.

In Nijmegen omarmden studenten het idee van de ‘Radenuniversiteit’. Daarin werd de macht herverdeeld over alle leden van de universitaire gemeenschap: studenten, hoogleraren en medewerkers. De studentenbeweging zette het idee van de Radenuniversiteit in als alternatief voor de plannen die de overheid uitbroedde. Daarin zou alle verantwoordelijkheid voor het beheer van de universiteit, het onderwijs en het onderzoek in handen worden gelegd van een klein college van beroepsbestuurders. Ook veel hoogleraren waren ontevreden: ze dreigden tot gewone werknemers te worden gedegradeerd. Ondanks de sympathie van een deel van de hoogleraren voor het streven van studenten naar medezeggenschap, was er omgekeerd weinig begrip voor de zorg van de hoogleraren om hun positie.

Onder druk van de acties stelde onderwijsminister Veringa de plannen bij. In 1971 presenteerde hij de Wet Universitaire Bestuurshervorming (WUB), waarin was opgenomen dat studenten en medewerkers een vertegenwoordiging in de universiteitsraad en de faculteitsraden konden kiezen. Ook op het niveau van de vakgroepen kregen studenten en medewerkers inspraak.

Veel radicale studenten wantrouwden de WUB. Ze zagen er -in de terminologie van de Frankfurter Schule-filosoof Herbert Marcuse- een vorm van ‘repressieve tolerantie’ in: ze mochten wel hun zegje doen, maar de echte beslissingen zouden toch in de binnenkamer van het College van Bestuur worden genomen.
De hoogleraren kwamen er helemaal bekaaid af. Hun positie was door de centralisering van het bestuur uitgehold. Tegelijk moesten ze zich de kritiek en verwijten laten welgevallen van studenten die ineens mochten meepraten.

Democratisering
De Amerikaans-Nederlandse historicus James Kennedy geldt als kenner van de snelle maatschappelijke veranderingen in het Nederland van de jaren zestig en zeventig. De roep om ‘medebeslissingsrecht van alle geledingen op alle niveaus’ was volgens hem “een heel vergaand recept, dat eigenlijk geen gestalte kon krijgen”. Dat er desondanks een wet kwam die dat ideaal dicht benaderde, schrijft hij toe aan de meegaandheid van de autoriteiten. Telkens als het erop aankomt, toont de Nederlandse elite zich van zijn progressieve kant en beweegt ze mee met wat onontkoombaar lijkt. De wettelijke invoering van medebeslissingsrecht van medewerkers en studenten in de WUB is voor hem een schoolvoorbeeld van die aanpassingsbereidheid.

Maar volgens publicist Paul Kuypers, destijds nauw betrokken bij de democratiseringsacties aan de Katholieke Hogeschool Tilburg, overschat Kennedy de progressiviteit van de elite en al helemaal die van de Brabantse. “Kennedy gaat niet in op de vraag waarom de studentenacties in 1969 in Tilburg oplaaiden, terwijl de studentenbeweging in de rest van het land er eigenlijk geen gat meer in zag. De Tilburgse studenten waren in een hevige krachtmeting verwikkeld met de regenten van hun hogeschool. Die waren bepaald niet progressief.”

De katholieke bovenlaag in Brabant streefde weliswaar naar vernieuwing van de economie en de infrastructuur, maar hield hardnekkig vast aan de traditionele cultuur en maatschappijstructuur. Kuypers: “Daardoor misten ze de aansluiting en moesten ze uiteindelijk wijken voor een nieuwe elite van managers en technocraten. De Tilburgse studenten richtten hun pijlen te veel op de oude gezagsdragers. Ze zagen niet dat er in de coulissen een nieuwe elite klaarstond om de macht over te nemen. Het in de WUB vastgelegde medebeslissingsrecht bood daaraan uiteindelijk geen tegenwicht.”

De WUB-democratie functioneerde inderdaad niet, al zou het nog tot 1997 duren voordat ze definitief ten grave werd gedragen. Volgens Kennedy was dat onvermijdelijk: “Het medebeslissingsrecht van medewerkers maar vooral van studenten vooronderstelde een sterk betrokken, gepolitiseerde populatie, die altijd in de bres zou springen voor haar belangen en een actieve bijdrage zou leveren aan het universitaire leven. Dat is niet gebeurd. Met al die lege raden lag het voor de hand dat de wet zou worden herzien.”

Wat Kennedy wel heeft verbaasd, is het ‘verdampen’ van de Nederlandse roep om inspraak en medezeggenschap. Het valt hem op “hoe weinig democratisch het toegaat aan de universiteiten”. In vergelijking met de Amerikaanse universiteiten vindt hij de Nederlandse vandaag de dag zelfs ‘uiterst niet-democratisch’.

Kritiese Universiteit
De democratiseringseis van de actievoerende studenten was -zeker in Nijmegen en Tilburg- nauw verbonden met de behoefte aan een andere wetenschapsbeoefening, verbeeld in het ideaal van de ‘Kritiese Universiteit’. Daarin zouden verschillende wetenschapsopvattingen met elkaar geconfronteerd kunnen worden en zouden onderbelichte maatschappelijke thema’s aan de orde komen in nieuwe studierichtingen als vrouwenstudies.

De Kritiese Universiteit kwam vorig jaar opnieuw ter tafel toen de Groningse filosoof René Boomkens haar terugkeer bepleitte. Er is volgens hem bedroevend weinig van overgebleven: “De dominantie van het positivisme in de wetenschap is nu zo sterk, dat het als zodanig niet eens meer opvalt. Het marxisme is vrijwel verdwenen, maar ook stromingen als de fenomenologie, de hermeneutiek en het Franse structuralisme en poststructuralisme zijn veel marginaler geworden. Het vak politicologie is nagenoeg gereduceerd tot bestuurskunde en internationale betrekkingen, en dus tot een toegepaste wetenschap. De sociologie is haar historische benadering kwijtgeraakt en de kwantificerende, positivistische sociologen, die veel beleidsgeoriënteerd onderzoek doen, hebben de overhand gekregen. De slag is verloren.”

Van de huidige universitaire wereld verwacht Boomkens geen heil: “Ik zie een enorm conformisme. En zelfs defaitisme als het erom gaat ook maar een begin te maken met iets als kritische wetenschapsbeoefening.” Al drie jaar probeert hij gelijkgestemde geesten uit Vlaanderen en Nederland bij elkaar te krijgen om een initiatief voor een nieuw soort Kritiese Universiteit te beproeven. Tot nu toe zonder succes.

Ook Kennedy ziet weinig kritische reflectie: “Ik denk dat we wat dat betreft terug bij af zijn. Nederlandse wetenschappers zijn sowieso niet erg theoretisch bevlogen. We zijn geen land van luchtfietsers; de instelling is zeer pragmatisch. Amerikaanse wetenschappers bijvoorbeeld verkeren vaker in een soort chronische staat van vervreemding. Die is niet altijd vruchtbaar, maar leidt vaak wel tot een zekere tegendraadsheid, die je ook wel bij Duitse wetenschappers ziet. Ik vermoed dat die burgerlijke betrokkenheid en tegendraadsheid bij hen al van vóór het studentenverzet stammen en daardoor langer standhielden. In landen als Nederland kon het studentenverzet niet voortbouwen op zo’n kritische traditie.”

Breed opgezette alternatieve vakken als vrouwenstudies, die eind jaren zeventig, begin jaren tachtig van de grond kwamen, raakten gemarginaliseerd. Kennedy: “Als gevolg van de toenemende specialisatie van het wetenschappelijke veld, vond de universiteit ze minder belangrijk. Ook was er minder maatschappelijk draagvlak om ze in stand te houden, hoewel de vrouwenemancipatie een geweldige vlucht nam. Kennelijk waren daar geen vrouwenstudies bij nodig.”

Ondanks het verschralen van de erfenis van 1969 houden de studentenacties van toen voor Boomkens hun historische betekenis, zeker ook in de culturele omslag die ze markeerden: “Greil Marcus, een Amerikaanse auteur die veel over popmuziek heeft geschreven, heeft dat prachtig getypeerd. Hij deed in Berkeley mee aan een bezetting van de universiteitsgebouwen. Achteraf zegt hij dat die bezetting inhoudelijk niet zo belangrijk was, maar wel de kick om het mee te maken; het feit dat je even het gevoel had in een radicaal democratische omgeving te zijn, dat iedereen het woord mocht nemen. Het ging erom dat je met z’n allen een soort democratisch feestje vierde.” (HOP)/.

 

Eindhoven: ‘solidèr met de aksie van de Tilburgse studenten’


Protesterende Eindhovense studenten bezetten de curatorenkamer. Foto: archief TU/e

Voor een blik op de houding van de Eindhovense studenten in de jaren van de studentenopstand, slaan we ‘De kleine TU/e-encyclopedie 1956-2006’ erop na, een boekwerk dat ter ere van het vijftigjarig jubileum van de THE-TU/e werd samengesteld door beleidsmedewerker drs. Joep Huiskamp en dat een prachtig overzicht vormt van een halve eeuw hoger onderwijs in Eindhoven.

De Eindhovense actiebereidheid bleef wat achter bij die van de meeste andere Nederlandse universiteiten, zo is de algemene indruk. Dat was wellicht te wijten aan de relatief beperkte belangstelling van de techneuten voor de abstracte grote politieke kwesties van die tijd. Toch waren de Eindhovense studenten wel degelijk bereid om actie te voeren voor concrete zaken die hen direct aangingen. Al in 1961 werd een leegstaand hotel aan het Stationsplein bezet om te protesteren tegen de woningnood waar de studenten onder leden. Drie jaar later forceerden de drie studentengezelligheidsverenigingen ESC, Demos en SSRE, middels een demonstratie tijdens de diesviering, de bouw van een gezamenlijke ruimte in de nabijheid van de campus: de leiding van de toenmalige hogeschool ging overstag, wat leidde tot de bouw van de Bunker - waar de studentenverenigingen tot de dag van vandaag onderdak vinden.

Ook de roep om democratisering, die in Tilburg gepaard ging met de bezetting van senaatszaal en telefooncentrale en het uitroepen van de Karl Marx Universiteit, ging aan Eindhoven niet ongemerkt voorbij. Driehonderd studenten en medewerkers komen in mei 1969 in de Senaatszaal bijeen en de vergadering verklaart zich na uren van verhit debat ‘solidèr met de aksie van de Tilburgse studenten’. Een week later besluit een vergadering van achthonderd man dat er een Hogeschoolraad moet komen, waarin alle geledingen van de hogeschool zijn vertegenwoordigd. Twee jaar later is de THE de eerste instelling in Nederland met een Hogeschoolraad, conform de Wet Universitaire Bestuurshervorming. Zoals vele geledingen in de samenleving in die jaren, was ook de Hogeschoolraad diep doordrenkt van het geopolitieke engagement: zo nam de raad een motie die het optreden van de VS in Vietnam veroordeelde.

In het najaar van 1969 pruttelde het studentenprotest in Eindhoven nog wel wat na, maar erg veel invloed had het niet meer. Tijdens de opening van het academisch jaar in september greep Michiel Samson van de studentenvakbeweging (SVB) de microfoon om zijn ongenoegen te uiten over het feit dat de studenten niet aan het woord kwamen, waarop een technicus koeltjes het geluid uitdraaide en de hoge heren spoorslags naar de afsluitende borrel vertrokken. In oktober bezetten activistische studenten de ruimte waar op dat moment een vergadering tussen het college van curatoren (destijds het hoogste bestuurlijke orgaan van de hogeschool) en de rector magnificus plaatshad. Ze eisten dat dit soort vergaderingen openbaar zouden worden. Na enige tijd schijnen de oproerkraaiers op niet al te zachtzinnige wijze verwijderd te zijn door studenten die het niet met hun actie eens waren, iets wat in 1973 nog eens dreigde te gebeuren: een bezetting vanwege de geplande collegegeldverhoging wordt na drie dagen door de politie beëindigd, nadat bekend wordt dat een ‘knokploeg’ van het Eindhovens Studenten Corps onderweg zou zijn om de boel te ontruimen./.

 

De nalatenschap


Bezetting van het Amsterdamse Maagdenhuis. Foto: ANP

Je hoogleraar middenin zijn betoog een vraag stellen. Docenten bij hun voornaam noemen. Het Amsterdamse Maagdenhuis bezetten om ergens tegen te protesteren - vier jaar geleden voor het laatst. Het is allemaal te herleiden tot de studentenprotesten van 1969. Maar is er meer overgebleven dan een paar uiterlijke veranderingen en wat protestfolkore?

Belangrijker is waarschijnlijk de onderwijsvernieuwing; ook een relict uit die tijd. Studenten wilden zelf nadenken en onderzoek doen. De docent moest hen niet meer bij de hand nemen, maar het zelfstandige denken aanwakkeren. Zie daar in een notendop het probleemgestuurd onderwijs, waar de Universiteit Maastricht groot mee is geworden en dat op veel plaatsen in allerlei varianten is ingevoerd. En waar studenten en scholieren weer tegen te hoop lopen als ze naar hun idee te weinig ‘contacturen’ hebben.

Ook de studentenbeweging stamt uit de jaren zestig. De in 1963 opgerichte Studentenvakbeweging ging kort na de bezettingen in 1969 ten onder aan radicalisering. De activiteiten werden voortgezet door het Landelijke Overleg Grondraden en vanaf 1983 door de Landelijke Studenten Vakbond. Het Interstedelijk Studenten Overleg (aanvankelijk ‘interuniversitair’) werd in 1973 opgericht.

De studentenclubs overleggen met de minister en fungeren als doorgeefluik: ze horen de klachten van hun achterban en kneden er een visie van. In het algemeen ageren ze tegen alle opgelegde beperkingen (geen harde knip, geen tempobeurs, geen beursverlaging voor de OV-jaarkaart, geen week- en weekendkaart) en zijn ze vóór participatie: meer inspraak, meer evaluatie, meer bestuursbeurzen.

Maar hun achterban voelt steeds minder voor medezeggenschap en bestuurswerk. Met z’n allen naar het Binnenhof reizen om een democratisch feestje te vieren is leuk, maar het corvee van het alledaagse bestuurswerk wekt aanzienlijk minder enthousiasme. Dat is al jaren zo en de kwaal lijkt te verergeren. De bonden pleiten voor extra bestuursbeurzen om dit motivatieprobleem op te lossen. (HOP)

Studentenrevolte 1969/HOP & Tom Jeltes