spacer.png, 0 kB
Volg Cursor via Twitter Volg Cursor via Facebook Cursor RSS feed
spacer.png, 0 kB

spacer.png, 0 kB
Cursor in PDF formaatCursor als PDF
Special Cursor 50 jaarSpecial Cursor 50 jaar
PrintE-mail Tweet dit artikel Deel dit artikel op Facebook
Prof.dr. Bernard Colenbrander, hoogleraar architectuurgeschiedenis
‘Discussie over Paleis op de Dam is een luxevraagstuk’
Zandstralen, laseren en bijkleuren: de geplande opknapbeurt aan de gevel van het Paleis op de Dam heeft veel kritiek geoogst van kunsthistorici. De werkzaamheden zouden zorgen voor onherstelbare schade. Hebben de critici een punt? En wat zegt de discussie over de hedendaagse manier van omgaan met architectuur?

“Dat gevels in de loop der jaren een beetje sleets worden, behoort tot de onvermijdelijkheden, of zelfs tot de aantrekkelijkheden van een gebouw”, zegt prof.dr. Bernard Colenbrander, hoogleraar architectuurgeschiedenis aan de TU/e-faculteit Bouwkunde. “Gebouwen krijgen zo een ‘patina’, een bepaalde schoonheid door het proces van veroudering. Natuurlijk kun je op een bepaald punt vaststellen dat er geen sprake meer is van patina, omdat het gebouw onzichtbaar wordt door de laag roet die eraan kleeft. Dan kun je kiezen voor een schoonmaakbeurt. Aan zandstralen kleven echter technische bezwaren. Bij deze techniek wordt de buitenste, gepolijste laag van het natuursteen verwijderd. Het binnenste van de steen is poreus en moeilijk schoon te maken. Dat kunstje kun je dus één keer uithalen, maar daarna heb je het voor altijd verknald. Verscheidene monumenten zijn ten prooi gevallen aan dergelijk schoonmaakwerk. Dat werkte contraproductief en hun staat is alleen maar verslechterd. Ik heb me niet verdiept in deze casus, maar je kunt alleen maar hopen dat de Rijksgebouwendienst dit goed heeft uitgezocht.

Wat betreft het bijkleuren van gebouwen; dat gebeurde in de zeventiende en achttiende eeuw regelmatig. Onze hedendaagse ideeën over het blanke uiterlijk van gebouwen strookt niet met hoe het er vroeger aan toeging in de bouw. De discussie hierover is al lang geleden in gang gebracht met de ontdekking dat de klassieke architectuur in Italië en Griekenland oorspronkelijk felgekleurd is geweest. Met betrekking tot het bijkleuren van gebouwen moeten we dus misschien niet zo puristisch zijn.

De hele discussie is vooral interessant omdat het de aandacht vestigt op de vraag of hedendaagse gebouwen nog de gelegenheid krijgen om patina te verwerven. Veel nieuwe gebouwen worden er in de loop van de tijd alleen maar lelijker op, omdat er veel kunststof en glas wordt gebruikt. Dat is niet slechts een kwestie van smaak. Elke burger kan zien dat een gebouw, bedekt met trespa-platen, na twintig jaar echt niet meer mooi is. En glas kun je wel schoonmaken, maar het wordt er met de tijd zeker niet fraaier op. Baksteen en natuursteen daarentegen wél.

In werkelijkheid zit de duurzaamheid van de architectuur tegenwoordig niet eens in de bestendigheid van de gevel, maar in die van het hele gebouw. Op het moment dat een gebouw boekhoudkundig gezien aan het eind van zijn levensduur zit, besluit een eigenaar het gebouw vaak te slopen. Bij naoorlogse woonwijken is dat vaak het geval. De boekhoudkundige waarde van een gebouw valt echter lang niet altijd samen met de bouwkundige waarde. In dat licht bekeken is de discussie over het Paleis op de Dam een luxevraagstuk. De beperkte houdbaarheid van de hedendaagse architectuur is een veel meer voorkomend probleem.”/.


Tekst: Enith Vlooswijk Prof.dr. Bernard Colenbrander. Archieffoto: Bart van Overbeeke