spacer.png, 0 kB
Volg Cursor via Twitter Volg Cursor via Facebook Cursor RSS feed
spacer.png, 0 kB

spacer.png, 0 kB
Cursor in PDF formaatCursor als PDF
Special Cursor 50 jaarSpecial Cursor 50 jaar
PrintE-mail Tweet dit artikel Deel dit artikel op Facebook

Vertrekkend hoogleraar prof.dr.ir. Harry Lintsen
“TU/e bedrijft hoogstaand onderzoek - geen innovatie”

18 maart 2010 - Er wordt vandaag de dag vrijwel geen onderzoeksubsidie meer verstrekt waarbij niet de vraag wordt gesteld: wat levert dit de samenleving op? Subsidiënten als NWO, STW, de Europese Unie en het ministerie van Economische Zaken willen investeren in research aan universiteiten, maar dan graag tevens een nijpend maatschappelijk probleem op het gebied van energie, milieu of gezondheid oplossen. Maar die belofte kan een universiteit helemaal niet doen, stelt prof.dr.ir. Harry Lintsen, die 9 april met emeritaat gaat. Er worden namelijk geen problemen opgelost aan de TU/e. Een universiteit bedrijft hoogstaand onderzoek - geen innovatie.

De hoogleraar techniekgeschiedenis kijkt eerst achterom alvorens hij beargumenteert waarom een technische universiteit geen plek is waar innovatie plaatsvindt.

De TU/e, toen nog een technische hogeschool, wordt in 1956 opgericht met als doel: bijdragen aan de industrialisatie van een regio met bedrijven als Philips, DAF en DSM. Deze bijdrage wordt geleverd in de vorm van de ingenieurs die in de industrie gaan werken. De TU/e is in die dagen een onderwijsuniversiteit. Het onderzoek is er kleinschalig en geconcentreerd rond een leerstoel. Het is een veredeld practicum; een training voor studenten om onderzoeksvaardigheden aan te leren.

Er wordt aan de instelling dus geen fundamenteel onderzoek gedaan. “Geen kennis omwille van kennis. Dat is hier nooit geweest, ook nu niet”, stelt Lintsen. “Het onderzoek heeft direct vanaf het begin een relevantie in zich; een context van een maatschappelijk of economisch vraagstuk. Wat niet wegneemt dat de vraag naar verschijnselen achter het probleem hier ook wordt gesteld: de know why-vraag. Wetenschappers worden ook meestal niet gedreven door utilisatie, maar door nieuwsgierigheid. Daarom zullen sommige hoogleraren aan de TU/e toch zeggen dat ze fundamenteel onderzoek doen.”

Kleinschalig onderzoek aan de universiteit dus, en de research gebeurt bij de bedrijven.

Tijdens de economische crisis in de jaren zeventig en tachtig wordt door de moederbedrijven voor het eerst aan researchafdelingen -zoals NatLab en Shell Research- gevraagd: wat leveren jullie nu eigenlijk op? Het nut van de ontwikkelingslaboratoria is duidelijk: daar worden producten ontwikkeld en productieprocessen verbeterd. Maar de fase ervoor, de research, waar zoveel geld naartoe gaat, wordt steeds meer in twijfel getrokken. Vanaf die tijd is het in de industrie een geworstel met de vragen van nut en noodzaak van research, weet Lintsen: “Men kon het rendement van research gewoon niet aantonen”. Het gevolg is dat het NatLab inkrimpt, Shell Lab wordt opgeheven en KPN research gaat over naar TNO. Kortom, bedrijven stoten delen van hun research af. En in dat gat springen de universiteiten: research wordt de verantwoordelijkheid van hoogleraren.

De research aan universiteiten vindt steeds meer plaats in grote projecten. Hoogleraren trekken op allerlei manieren geld aan. Ze maken beleidsplannen, schrijven subsidieaanvragen, doen mee aan competities bij NWO en STW. Ook is er steeds meer contractresearch. Wie betaalt, bepaalt. En de betaler stelt vaak en steeds meer de vraag van valorisatie: wat is de maatschappelijke relevantie? Waartoe dient het onderzoek? Waar vindt het onderzoek in de toekomst een toepassing?

De vraag naar wat de research oplevert, zou onherroepelijk gesteld gaan worden aan de universiteiten, net zoals indertijd aan de industrie, zegt Lintsen. Wanneer de samenleving zoveel geld steekt in onderzoek, wil men weten wat het oplevert voor industriële vernieuwing, de samenleving en de economie. “En ook de universiteiten hebben moeite een overtuigend antwoord te geven”, stelt Lintsen vast. Er wordt inmiddels serieus werk gemaakt van een protocol waarmee onderzoeksgroepen hun bijdrage aan de samenleving kunnen laten zien. Want dat er een bijdrage is, staat vast. Maar wat de effecten zijn van universitaire research - men weet het gewoonweg niet.

Ook de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) stelt tegenwoordig de vraag naar valorisatie bij het subsidiëren van onderzoek. De verstrekker van subsidies voor onderzoek vraagt sinds 2009 om aan te geven in welke richting het onderzoek op termijn een toepassing zou kunnen vinden. “Het is geen grote stap en het is niet nieuw”, zegt NWO-voorzitter prof.dr. Jos Engelen. “Het is om wetenschappers die nog niet over valorisatie hebben nagedacht te stimuleren om dat wel te doen - een prikkel om de blik naar buiten te richten.” De onderzoeksresultaten en de toepasbaarheid ervan, zijn niet altijd -of meestal niet- met grote nauwkeurigheid te voorspellen. “Dat het onderzoek naar fundamentele deeltjes heeft geleid tot de ontwikkeling van het World Wide Web, dat had niemand voorzien.”

NWO stimuleert onderzoekers hun kennis te koppelen aan een maatschappelijke vraag. “En het is zeker niet zo dat wanneer iemand geen zeer weidse valorisatiehorizon kan schetsen, wij geen subsidie geven. Als het onderzoek door de peergroep als excellent wordt beoordeeld, dan staan wij vooraan om het te financieren.”

Waarom stelt NWO deze vraag aan onderzoekers? “Het is een maatschappelijke trend”, zegt Engelen. “Ik zie dat in onze globaliserende wereld het belang van onderzoek om leefbaarheid en economische welvaart te garanderen groter wordt. Vervolgens vraagt de politiek aan de wetenschap: maak onze wereld nog beter. Dus krijgen wetenschappers vragen over energie, klimaat en maatschappelijke onrust. En de wetenschappers gaan die vragen niet uit de weg. Ze zullen alleen geen valse verwachtingen wekken door te zeggen: als je vandaag mijn onderzoek financiert, heb je morgen het antwoord. Zo werkt wetenschap niet. En dat is soms wat lastig uit te leggen.”

“Het is geen last dat de overheid met de term innovatie een beroep doet op de wetenschap”, zegt Engelen. “Er spreekt uit dat de overheid een groot belang hecht aan onderzoek. We krijgen steeds meer vragen naar kennis vanuit de ministeries, die het onderzoek vervolgens gebruiken om beleid mee te maken. Als men maar begrijpt dat onderzoekers niet allemaal dezelfde kant op moeten duiken en als men maar weet dat sommige vragen zo moeilijk zijn dat er morgen nog geen antwoord op is.”

Met de vraag naar maatschappelijke oplossingen wordt van de universiteiten in feite gevraagd dat ze gaan innoveren, is de overtuiging van Harry Lintsen. En volgens de hoogleraar is deze vraag een brug te ver: het onderzoek van de TU/e draagt nu eenmaal niet direct bij aan nieuwe producten en nieuwe productieprocessen. “Buiten het Innovation Lab vinden hier geen innovaties plaats.”

De bottomline, volgens de professor, is dat innovatie een wezenlijk ander proces is dan het maken van kennis. Aan een universiteit wordt gedaan aan kennisontwikkeling. Men maakt hier proefschriften, papers en artikelen. Innovatie is een andersoortige activiteit die altijd plaatsvindt in een context van bedrijven of overheid, in relatie tot een markt. De innovatieslag wordt in een bedrijf gemaakt met een groep specialisten: iemand van de marketingafdeling, van productie, van een ontwikkelingslab, van de raad van bestuur, van personeelszaken, en natuurlijk technici.

Er zijn tal van factoren die bepalend zijn voor innovatie: concurrentie, wat kost de ontwikkeling van het product, voorkeuren van de consument, verhouding tussen klant, organisatie en technologie. Het is een complex spel voor een specifieke markt, bedrijf of consument. Kennis is maar een onderdeeltje van het innovatieproces. “En het belangrijkste probleem is bijna nooit de kennis - daar komt men wel aan. Problemen doen zich voor in strategie en met concurrenten”, zegt Lintsen.

Toch staat er bij de ingang van de TU/e-campus een roze bord met de tekst ‘Land of the Innovator’. Volgens het Communicatie Expertise Centrum van de TU/e, de bedenker van deze campagne, vindt er wel degelijk innovatie plaats aan de TU/e.
Eerst het begrip innovatie maar eens definiëren. Kramers woordenboek zegt er het volgende over: innovatie is een invoering van iets nieuws. Innoveren: als nieuwigheid invoeren. Het woord invoeren is natuurlijk het cruciale begrip in dit verband.

Is de TU/e een plek waar nieuwigheden worden ingevoerd? Deze vraag is onmogelijk met een volmondig ‘ja’ te beantwoorden. Op de eerste plaats is het een instelling waar zo’n zevenduizend studenten onderwijs volgen. Dit is de belangrijkste taak van een universiteit. Vervolgens is er de grote research -een relatieve noviteit in het takenpakket van universiteiten- gericht op het ontwikkelen van kennis. En nieuwe kennis is nog geen innovatie. In de onderzoeksprojecten die vakgroepen doen met het bedrijfsleven wordt kennis ontwikkeld, waarvan een onbekend deel in een innovatieproces terechtkomt. Maar als dat traject begint, zijn de wetenschappers alweer met volgende researchprojecten bezig. De enige plek aan de TU/e waar dus innovatie plaatsvindt, is het Innovation Lab. Hier rijpen enkele tientallen bedrijfjes, waarvan een groot aantal de intentie heeft nieuwigheden in te voeren. Een klein deel doet dit al.

Waarom dan toch de campagne: TU/e - The Innovator, waarvan ‘Land of the Innovator’ deel uitmaakt’? Marc Rosmalen is namens het Communicatie Expertise Centrum verantwoordelijk voor de campagne. “We profileren niet primair de innovaties die hier worden ontwikkeld, maar juist de mensen die de innovaties mogelijk maken, de Innovators. Dat is de basis van onze branding”, zegt Rosmalen. “En de TU/e is de plek waar de Innovators werken en worden opgeleid. Misschien moeten we nog beter ons best doen het verhaal achter The Innovator intern te communiceren”, concludeert Rosmalen. “Het doel van onze brandingcampagne is de zichtbaarheid van de universiteit te vergroten. We doen dat door te laten zien waarin de TU/e zich onderscheidt van andere universiteiten. De TU/e is een onderzoeksgedreven, ontwerpgerichte technologie universiteit, met veel ambities. Wanneer je beter kijkt, zie je dat dit begint met mensen. De TU/e is een broedplaats waar mensen bezig zijn met technologie. Dat doen ze met eenzelfde passie: ze zijn met hetzelfde bezig, ze stellen zich dezelfde vragen, ze zijn nieuwsgierig. Deze mensen willen iets nieuws maken, iets beters, en heel vaak vloeit dit voort uit een grote maatschappelijke betrokkenheid. Die nieuwsgierigheid, ambitie, ondernemerschap en vernieuwingsdrang is genoemd: The Innovator.” De TU/e is de plek waar deze Innovators samenkomen, zegt Rosmalen. “Wij stellen hen in staat het beste uit zichzelf naar boven te halen. Door ze het beste onderwijs te bieden in een optimale omgeving. En dus is de TU/e het land van de Innovators, is de redenering.”

We moeten oppassen dat het geen semantische discussie wordt, want innovatie is een breed begrip, zegt Rosmalen. “Natuurlijk zijn er discussies over de campagne; de TU/e is een intelligente omgeving. We gaan discussies ook niet uit de weg, want ons verhaal staat als een huis en we leggen het graag uit.”

Terug naar Lintsen, de hoogleraar Geschiedenis van de Techniek die na een werkzaam leven aan de TU/e 9 april zijn afscheidsrede houdt. Hij weet wel waar de vraag naar maatschappelijk nut en innovatie vandaan komt. Er wordt door partijen als het ministerie van Economische Zaken en de EU een zeer sterke relatie vermoed tussen research en economische groei. “Het is evident dat technologie en innovatie een rol spelen bij economische groei. Maar het is ook meteen duidelijk dat het niet de enige factoren zijn. Voor Nederland zijn andere zaken ook belangrijk: het loonniveau, de ontwikkeling van de wereldhandel, de investering van pensioenfondsen en banken in machines. Technologie is hierin een factor - niet meer en niet minder. Er lijkt een correlatie tussen research en welvaart, maar hoe die precies in elkaar zit, we weten het gewoon niet.”

Wanneer je vervolgens wilt weten wat research van de technische universiteiten bijdraagt aan economische groei, heb je een nog moeilijker vraag te pakken, stelt Lintsen. “De TU/e levert een bijdrage aan de algemene publieke kennisvoorraad. Laten we een schatting maken: de Nederlandse universiteiten samen leveren 1 procent van de wereld kennisvoorraad. Wanneer een bedrijf kennis nodig heeft, kijkt het in deze algemene poel. Daar vinden ze een nieuwe katalysator, een nieuwe zonnecel, et cetera. Wat is vervolgens de kans dat ze kennis van de TU/e te pakken hebben? Niet te zeggen. Dus, in hoeverre draagt de TU/e bij aan innovatie? Niemand die het weet.” (CvdG)/.

 

Symposium en afscheidscollege Harry Lintsen

Prof.dr.ir. Harry Lintsen (1949) neemt op vrijdag 9 april afscheid van de TU/e om met emeritaat te gaan. Hij is dan veertig jaar verbonden geweest aan de TU/e. Sinds 1990 was hij hoogleraar Geschiedenis van de Techniek.

Het afscheidscollege van Lintsen draagt de naam ‘Waartoe een technische universiteit?’ en wordt 9 april uitgesproken vanaf 16.00 uur in de Blauwe Zaal van het Auditorium. Voorafgaand aan het afscheidscollege wordt een symposium gehouden met als thema ‘Ingenieur van beroep’.

Dit heeft plaats in de Blauwe Zaal vanaf 12.30 uur. Sprekers zijn onder anderen prof.dr. Johan Schot (hoogleraar Geschiedenis der Techniek, TU/e), prof.dr.ir. Anthonie Meijers (hoogleraar Filosofie en Ethiek van de Techniek, TU/e), prof.dr. Jan Luiten van Zanden (hoogleraar Economische Geschiedenis, Universiteit Utrecht) en prof.dr. Ernst Homburg (bijzonder hoogleraar Geschiedenis van Wetenschap en Techniek, Universiteit Maastricht)

Aanmelden voor het symposium kan tot 5 april via S.Beekers@tue.nl.