spacer.png, 0 kB
Volg Cursor via Twitter Volg Cursor via Facebook Cursor RSS feed
spacer.png, 0 kB

spacer.png, 0 kB

Op zoek naar de juiste timing

Bijzondere bijbanen van studenten

Kater na race in betonkano
Cursor in PDF formaatCursor als PDF
PrintE-mail Tweet dit artikel Deel dit artikel op Facebook
TU Eindhoven ‘kampioen van de vici-subsidies’
22 mei 2008 - De TU/e haalt relatief de meeste van de prestigieuze vici-subsidies binnen van alle universiteiten. Dat blijkt uit cijfers over de periode 2000 tot en met 2007 die het ministerie van OCW vorige week publiceerde. Qua veni-subsidies, bedoeld voor aanstormend wetenschappelijk talent, scoort de TU/e ruim onder het gemiddelde.

OCW heeft bij alle universiteiten bekeken hoeveel beurzen ze uit de zogeheten ‘vernieuwingsimpuls’ binnenhalen, afgemeten aan de hoeveelheid wetenschappelijk personeel. De TU/e blijkt dan gemiddeld ruim twee keer zo veel vici-beurzen binnen te halen als het gemiddelde. De vici-beurzen - meer dan een miljoen elk - zijn bedoeld voor de top van de wetenschap. Utrecht is in deze rangschikking nummer twee, met een kwart meer dan het gemiddelde. Delft haalt dertig procent minder binnen dan het gemiddelde en staat daarmee op een elfde plaats.

Bij de veni-beurzen doet de TU/e het veel minder. De Eindhovense universiteit haalt relatief 28 procent minder binnen dan het gemiddelde. Bij de vidi-subsidies zit Eindhoven precies in de middenmoot met een relatief cijfer van zowat één. In absolute termen slepen de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit Utrecht de meeste veni-, vidi- en vici-subsidies in de wacht. De andere universiteiten presteren minder constant. Die behalen in de ene subsidievorm van de vernieuwingsimpuls meer beurzen dan gemiddeld en in de andere juist minder. Delft, Wageningen en Groningen scoren in alledrie de categorieën zelfs onder het gemiddelde. Dat blijkt uit de ‘kerncijfers’ over de wetenschap, die het ministerie van OCW heeft gepubliceerd. Het ministerie vergeleek het aantal binnengehaalde subsidies in de jaren 2000 tot 2007 met de omvang van het wetenschappelijke personeel aan de universiteiten en toverde zo een getal tevoorschijn dat de ‘relatieve toekenning’ voorstel.”/.