spacer.png, 0 kB
Volg Cursor via Twitter Volg Cursor via Facebook Cursor RSS feed
spacer.png, 0 kB

spacer.png, 0 kB


Een vitrine zonder die apparatuur kan soms echter net zo goed zijn - en misschien zelfs beter.
Cursor in PDF formaatCursor als PDF
Special Cursor 50 jaarSpecial Cursor 50 jaar
PrintE-mail Tweet dit artikel Deel dit artikel op Facebook
Onderzoek naar privacybeleving staat nog in de kinderschoenen
14 mei 2009 - Regelmatig waarschuwt het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) voor privacygevaar, bijvoorbeeld wanneer mensen persoonsgegevens op websites achterlaten of bij de invoering van het elektronisch patiëntendossier. Maar hoe zit het met ambient intelligence in bijvoorbeeld je huiskamer? Wat gebeurt er met de vele data die daarvoor verzameld worden? Hebben mensen er eigenlijk wel weet van, willen ze daar zeggenschap over hebben, en zo ja, waarover dan precies? Ir. Evelien van de Garde-Perik deed er onderzoek naar. Dinsdag 19 mei hoopt ze te promoveren op haar proefschrift ‘Ambient Intelligence & Personalization: People’s Perspectives on Information Privacy’.
Foto: Bart van Overbeeke

Tijdens haar studie Huishoud- en Consumentenwetenschappen in Wageningen kwam Van de Garde in aanraking met spraakherkenning; keukenapparatuurfabrikant ATAG wilde dat toepassen in zijn apparatuur. Van daaruit kwam ze in contact met het Eindhovense IPO, Center for User-System Interaction, dat veel deed op dat gebied. Na haar afstuderen in 1998 volgde ze een tweejarige ontwerpersopleiding aan het IPO. Daarna werkte ze bij Philips Digital Networks en een Utrechts onderzoeksbureau. Hier deed ze kwalitatief onderzoek naar de beleving van voedingsmiddelen in relatie tot imago, bereiding of smaak.

“Ik vond het werk en de methodologie erg leuk, maar miste de vertaalslag naar de techniek. Toen ik de vacature voor dit promotieonderzoek zag, heb ik direct gesolliciteerd. Philips Research, dat het onderzoek heeft gefinancierd, is geïnteresseerd in de privacybeleving van gebruikers van ambient intelligence, zeg maar ‘the smart home of the future’. In zo’n intelligente omgeving staat bijvoorbeeld je favoriete muziek al aan als je thuiskomt, net als de verwarming. Daarvoor moet er veel technologie in huis zijn, zoals camera’s, microfoons en sensoren, die bijvoorbeeld observeren hoe laat je doorgaans opstaat, thuiskomt en wat je eet. Philips wil graag weten hoe mensen hun privacy in een dergelijke omgeving ervaren en hoe ze dit zouden willen beïnvloeden: wie krijgt de data wel of niet (gedeeltelijk) te zien, waar gaat deze naartoe en kun je dit ook stoppen?”

Muziekvoorkeuren
Om daar achter te komen, deed Van de Garde drie onderzoeken. In het eerste onderzoek kregen proefpersonen twee soorten muziekadvies aangeboden. De eerste soort was gebaseerd op voorkeuren voor muziekgenres, de tweede op persoonlijkheidskenmerken. Ze zag echter geen verschil tussen beide in de mate waarin deelnemers bereid waren om hun persoonlijke informatie te delen met het systeem.

Van de Garde: “Uit de literatuur blijkt dat dit een veelvoorkomend verschijnsel is bij onderzoek naar privacybeleving: wat mensen vinden of voelen, komt niet altijd overeen met hun gedrag. Voor de mobiele telefoon bestaan programma’s waarmee je kunt zien waar je vrienden of collega’s uithangen. Veel mensen vinden dat geen prettige gedachte, maar toch is dat voor velen geen reden om hun mobiel uit te zetten.”

Daarbij doemde nog een ander, methodologisch probleem op. “Als je mensen van tevoren laat weten dat het over privacy gaat, krijg je al snel een selectie in je onderzoeksdeelnemers. Mensen die hun privacy hoog in het vaandel hebben, doen minder snel aan onderzoek mee, waardoor je geen representatieve steekproef krijgt.”

Een andere invalshoek om de houding over privacygegevens te onderzoeken, waren de juridische richtlijnen: komen die overeen met wat mensen zelf belangrijk vinden? Van de Garde wilde weten waaraan mensen waarde hechten, zodat producenten daar rekening mee kunnen houden. Veel mensen begrepen de juridische teksten echter moeilijk of helemaal niet, ook niet toen de onderzoekster ze had aangepast. Ze testte verschillende vormen: als te lezen tekst op papier of website, en als gesproken tekst in een video. “De teksten blijven echter moeilijk en er ontstaat snel verwarring over de interpretatie. Er is extra onderzoek nodig om dergelijke richtlijnen beter te kunnen communiceren. Wel maakt de combinatie van video en tekst de boodschap begrijpelijker dan alleen tekst.”

De belangrijkste conclusie volgens Van de Garde is dat mensen vooral inzicht willen hebben in de informatie die over hen verzameld is: wat weet een systeem of bedrijf nu over mij? “Het kunnen veranderen van informatie vond men, tot mijn verbazing, minder belangrijk. Maar die uitslag werd wellicht beïnvloed door de context van het onderzoek, namelijk het thuis monitoren van je gezondheid. Mensen denken dan blijkbaar al gauw: ‘Daar weet ik te weinig van; wat kan ik aan mijn medische gegevens veranderen?’.” Achteraf bekeken zijn de uitkomsten volgens Van de Garde typerend voor hoe mensen met hun informatie en privacy omgaan: “Men kijkt niet zo ver vooruit, totdat het fout gaat.”

Managen
Met haar derde onderzoek keek Van de Garde naar het managen van privacyvoorkeuren door gebruikers. Het gaat daarbij om vragen als: welke informatie wil je delen, met wie en in welke context? Voor het onderzoek maakte ze drie soorten interfaces. Bij de eerste moeten mensen expliciet en uitgebreid aangeven wie welke informatie krijgt in welke context. De tweede interface kent enkele standaardinstellingen, waarbij na keuze alles automatisch wordt ingesteld. De derde interface is het simpelst: je geeft alleen aan dat bijvoorbeeld wel je leeftijd, maar niet je adres gedeeld mag worden, of dat de gedeelde informatie wel gebruikt mag worden voor gezondheidszorg, maar niet voor marketing.

Van de Garde liet onderzoeksdeelnemers de interfaces beoordelen op gebruiksvriendelijkheid, gebruiksgemak, vertrouwen, (privacy)risico en interesse (oftewel gebruiksintentie). De eerste interface bleek de meest geprefereerde, maar is erg tijdrovend en wellicht omslachtig voor alledaags gebruik. Bij de tweede interface was het de vraag of mensen voldoende beseffen waarvoor ze precies kiezen en welke informatie dan gedeeld wordt. Deze vorm is wel sneller en makkelijker, maar ook beperkter. De derde interface bleek de minste gewaardeerde.

Van de Garde: “Wellicht werkt een combinatie van de eerste twee interfaces het beste. Maar of mensen beseffen welke informatie er allemaal bij een standaardinstelling hoort, blijft de vraag.”

Ethisch
Een belangrijke constatering is volgens haar dat het onderzoek naar de privacybeleving van mensen in ambient-intelligence-situaties nog in de kinderschoenen staat. “Je wilt de privacybeleving zo echt mogelijk onderzoeken, maar wel op een ethische manier: je kunt in je onderzoek niet écht de privacy van deelnemers gaan schenden.”/.