spacer.png, 0 kB
Volg Cursor via Twitter Volg Cursor via Facebook Cursor RSS feed
spacer.png, 0 kB

spacer.png, 0 kB
Cursor in PDF formaatCursor als PDF
Special Cursor 50 jaarSpecial Cursor 50 jaar
PrintE-mail Tweet dit artikel Deel dit artikel op Facebook

‘TU/e moet geen NWO’tje gaan spelen’

4 juni 2009 - De TU/e-High Potential Research Programs hebben als doel het stimuleren van vernieuwend en risicovol multidisciplinair onderzoek van bij voorkeur jonge hoogleraren en universitair hoofddocenten. Hiermee is het College van Bestuur de verstrekker van vier miljoen euro aan onderzoekssubsidies binnen de eigen universiteit. Een gevolg hiervan is dat het CvB de ingediende programma’s beoordeelt op wetenschappelijke en maatschappelijke waarde, een taak waarin het als bestuursorgaan geen ervaring heeft. Waarom kiest de TU/e hiervoor en hoe kijken decanen en onderzoekers van de universiteit aan tegen deze nieuwe aanpak?

De High Potential Research Programs zijn de opvolgers van de profileringsgebieden, die in 2004 in het leven werden geroepen om de speerpunten van het onderzoek aan de TU/e te laten zien. Deze gebieden waren multidisciplinair, maar hadden hun thuisbasis aan één faculteit. Die kreeg 250.000 euro per jaar voor het ontwikkelen van de gebieden.

De profileringsgebieden waren de boegspriet van de faculteit; ze gaven de richting van het onderzoek aan, vertelt decaan prof.ir. Jan Westra van Bouwkunde. “Helaas ging de ontwikkeling van de gebieden voor het CvB niet snel genoeg. Dat snap ik wel: ontwikkelingen gáán hier aan de TU/e traag.” Volgens het College van Bestuur brachten deze gebieden wat betreft het stimuleren van onderzoek niet wat ervan werd verwacht. De financiering werd stopgezet. Westra: “Het CvB moet zich wel realiseren dat we een weg zijn ingeslagen waarvoor we nu het geld niet meer hebben om er met volle inzet mee door te gaan. Net op het moment dat het aan het doordringen is in de faculteit, stopt de toevoer van middelen. Heel jammer. Het einde van de profileringsgebieden was een snelle bestuurlijke ingreep die geen recht doet aan het proces waarin het zit.”

Het verlies van het kwart miljoen wordt aan de faculteiten gevoeld, vertelt Westra. “Dat is veel geld, zeker voor faculteiten die geen grote bedragen uit de derde geldstroom binnenhalen. Het maakt dat wij nog harder op alle remmen moeten trappen om de begroting op nul te houden. Overigens zijn niet alleen de profileringsgelden hier debet aan: we zijn de afgelopen jaren veel meer eerste geldstroom kwijtgeraakt.”

Ondanks deze argumenten was het bestuur van de universiteit voornemens een alternatief voor de onderzoeksstimulering te vinden. Rector magnificus prof.dr.ir. Hans van Duijn: “We willen samenwerking laten ontstaan tussen vakgebieden en jonge mensen stimuleren om hieraan mee te doen. Om dat te bereiken, is er enige regie van bovenaf nodig.” Dit werden de Research Programs. “We kregen in korte tijd dertien onderzoekvoorstellen binnen. Er is dus veel enthousiasme, vooral onder jongen mensen.”

Volgens prof.dr. Peter Hilbers van de faculteit Biomedische Technologie was er behoefte aan de nieuwe programma’s. Niet als ei van Columbus, maar als welkome aanvulling op het palet van methoden van onderzoeksfinanciering. “Er is voor het stimuleren van onderzoek nooit één enkele weg; je hebt meerdere instrumenten nodig. Elk systeem kan namelijk mensen die dat niet verdienen, diskwalificeren en uitsluiten. Een voorbeeld: iemand heeft na zijn promotie een vijftal jaren in het bedrijfsleven gewerkt en komt daarna terug aan de universiteit om, vanaf een hogere wetenschappelijke post, nader onderzoek te doen. Wij achten deze mensen hoog, het probleem echter is dat ze niet meer in aanmerking komen voor subsidies van NWO. De faculteiten zelf hebben het geld nauwelijks nog om te investeren, omdat de eerste geldstroom de afgelopen jaren sterk afneemt. Dan is het dus goed als je, dankzij de High Potential Research Programs, deze jonge en veelbelovende onderzoekers een subsidie kunt geven.”

De samenwerkingen tussen de faculteiten die ontstaan dankzij de programma’s, maakt de geïnterviewden onverdeeld enthousiast. Westra: “Het zorgt voor enkele sprankelende samenwerkingen.” Prof.dr.ir. Gerrit Kroesen (Technische Natuurkunde, deelnemer in het I-lighting-project): “Ik had een jaar geleden niet verwacht dat we zo snel met zes mensen, die nooit eerder iets met elkaar hebben gedaan, tot een onderzoeksinitiatief konden komen en zelfs tot het oprichten van een instituut.”

Westra is gecharmeerd van de projecten die ontstaan dankzij de nieuwe aanpak. “De subsidies geven ruimte aan mensen met ideeën. Zij zouden in een regulier programma bij NWO of technologiestichting STW minder kans maken. Daarbij kun je de Research Programs anders insteken. Bij het schrijven van het plan zitten de onderzoekers niet in een keurslijf van ratings en plussen. De ideeën worden juist vanuit enthousiasme geboren en neergeschreven.”

Over het nut van disciplineoverschrijdende samenwerkingen is iedereen het eens. Zeker aan de TU/e, waar de afstand tussen faculteiten lange tijd groot was, stelt prof.dr.ir. Klaas Kopinga van Technische Natuurkunde. “De TU/e is van oudsher facultair georganiseerd. Dat waren vroeger zelfs zuilen, zoals we ook in de samenleving zagen. Gelukkig hebben we die al lang geleden verlaten; er is inmiddels meer samenwerking tussen faculteiten. Desondanks moet je je blijven afvragen: is er een manier om structurele samenwerking tussen faculteiten te stimuleren? Dat is op zichzelf goed.”

Maar het idee om dat via de High Potential Research Programs te laten doen, spreekt Kopinga niet aan. “Bij NWO en STW is al volop aandacht voor multidisciplinaire projecten. Als onderzoek wetschappelijk aan de maat is, heb je geen moeite om multidisciplinair geld te krijgen. Van de gehonoreerde programma’s had een substantieel deel dan ook weerklank gevonden bij STW en de Veni-, Vidi- en Vici-gelden.” Zijn stelling is daarom: “We moeten aan de TU/e niet in de verleiding komen om NWO’tje te gaan spelen.”

Kort gezegd komt het bezwaar van Kopinga hierop neer: de onderzoeksgelden die van clubs als NWO en STW komen, worden toegekend na ‘een in de tijd beproefd beoordelingsmechanisme met verschillende stadia, een jurykamer en met vakreferenten’. De procedure voor toekenning van de gelden aan de TU/e daarentegen was volgens rector Van Duijn als volgt. De ingestuurde programma-ideeën worden voorgelegd aan ‘een denktank’. Dit is een groep van elf hoogleraren en de rector. Van Duijn: “Ik heb bij mijn aantreden een aantal hoogleraren van verschillende faculteiten op persoonlijke titel gevraagd om een keer of vier, vijf per jaar thema’s te bespreken die ons allen aangaan. Dit zijn mensen met een statuur op wetenschappelijk gebied. Ze kunnen heel verstandige opmerkingen maken over zaken aangaande deze universiteit en dus ook over de toekenning van gelden voor onderzoeksprogramma’s.”

De leden van de denktank hebben de verzoeken eerst individueel gerankt en van commentaar voorzien. Daarna zijn ze besproken. Hieruit kwam een voorstel om vier programma’s voor te dragen voor subsidie. Van Duijn: “Vervolgens is dit besproken met de decanen in het bestuurlijk overleg. Dat is belangrijk, want het moet landen in de faculteiten; we hebben het tenslotte over mensen en materieel. Uiteindelijk is in het CvB het besluit genomen over de toekenning van de subsidies.” De denktank hanteerde bij het ranken de zogenoemde Nijkamp/Van Velzen-criteria, erkende criteria voor onderzoek. Daarbij hebben de mensen in de denktank vaak in reviewcommissies van NWO en/of STW gezeten. Ze hebben dus vaker met dit bijltje gehakt, aldus de rector.

Kopinga is niet overtuigd: “De mensen in de denktank hebben expertise op hun vakgebied. Je kunt vervolgens stellen: al die expertise samen is voldoende om zinvol advies over de onderzoeken te geven. Maar gezien de grootte van de denktank, een kleine groep, en de pluriformiteit van de aanvragen is dat te kort door de bocht. NWO kan het zéker, laat die het dan ook doen.” Doet NWO het beter dan de denktank? “NWO doet het bewezen goed.” En wat zou het college dan moeten doen met het geld dat nu naar de High Potential-programma’s gaat? Kopinga: “Geef deze middelen gewoon aan de faculteiten, al is dat beleidsmatig wat pover. Wij leveren tenslotte de output op basis waarvan het geld aan de TU/e wordt gegeven; de instandhouding van de daarvoor noodzakelijke infrastructuur is door het teruglopen van de eerste geldstroom al bijna onmogelijk.”

Kroesen heeft ook twijfels over het exclusief neerleggen van de beoordeling van de wetenschappelijke kwaliteit van een voorstel bij de denktank. “Die kwaliteit kan het best beoordeeld worden door mensen binnen het vakgebied. Maar die worden nu niet betrokken bij de beoordeling. NWO heeft, behalve een jury die de beoordeling voor zijn rekening neemt, niet voor niets meestal een peer review. Dat zou hier ook goed zijn, al is het maar als ‘backing’ voor de denktank, die nu de rol van jury heeft.”

Hilbers ziet de denktank wel als geschikt gremium voor het ranken van de onderzoeksvoorstellen: “De wetenschappers in de denktank zijn experts op hun eigen vakgebied. Daarnaast zijn ze in staat te beoordelen of een onderzoek buiten hun specialisme wetenschappelijk en maatschappelijk relevant is. Ze zijn weliswaar geen experts op een deelgebied, maar hebben wel ideeën over hoe de wetenschap zich ontwikkelt. Deze commissie is altijd groot genoeg om minstens twee personen te herbergen die in staat zijn het onderzoek te doorgronden en de relevantie ervan te wegen. Belangrijk is vooral dat de denktank een goede dwarsdoorsnede is van disciplines die aan de TU/e worden bedreven - en dat is volgens mij nu het geval.”

Voor Westra zou de denktank niet de enige club moeten zijn waaraan de voorstellen worden voorgelegd. “De denktank heeft aan de onderzoeken cijfertjes gegeven, een soort Eurovisie Songfestival. Maar bij de zangwedstrijd spreekt ook het volk zich uit. Laten we dat overnemen. Ik bedoel: waarom leggen we de programma’s niet ook voor aan bijvoorbeeld een panel van wetenschapsjournalisten, om het maatschappelijk belang te toetsen? De voorstellen die er nu liggen, laten zien dat ze zijn gekozen op hun maatschappelijke relevantie. Als je dat doet, moet je ook bereid zijn het voor te leggen aan mensen in die samenleving. Zij kunnen de onderwerpen aanscherpen en vooral: we kunnen breder uitdragen waar we als TU/e mee bezig zijn.”

Zijn peer groups in de toekomst een optie voor het College van Bestuur? Van Duijn: “Het is niet zo dat NWO altijd met peer groups werkt. Ik heb zelf in Vici-commissies gezeten. Dan word ik geacht te oordelen over onderzoeken in informatica, sterrenkunde en scheikunde. Ervaren onderzoekers kunnen naar mijn mening zeker iets zeggen over deze multidisciplinaire onderzoeken en over de mensen die de onderzoeken indienen. De denktank is een verstandige club mensen, die hebben geen peer groups nodig. Daarbij moest er bij de eerste ronde van de High Potential Research Programs een beetje de vaart in blijven.”

Een andere fundamentele vraag bij de TU/e-High Potential Research Programs is de volgende. Bij het beoordelen van onderzoek zijn er twee criteria: de wetenschappelijke kwaliteit en het strategisch belang van de universiteit. Als je met de programma’s keuzes maakt voor het strategisch belang van de TU/e, dan is de vraag: wie bepaalt welke kant de TU/e opgaat? Is dat een denktank van de rector? Of is dat een klus voor het college van decanen? Of samen met het CvB in het bestuurlijk overleg?

Volgens Van Duijn is het geen probleem wanneer de gehonoreerde programma’s voor een deel de richting van het onderzoek van morgen bepalen: “Wij zetten zaadjes uit bij jonge mensen en we hopen natuurlijk dat dit belangrijke onderzoeksgebieden worden. Daarin zal niet elk programma slagen, maar ik zal blij zijn wanneer keuzes die we nu maken, bepalend zijn voor het onderzoek van de toekomst. En wanneer een project verlengd wordt, dan bewijst het zich met goede jonge mensen, met samenwerking met het bedrijfsleven en met multidisciplinair onderzoek: allemaal zaken die wij graag zien. Geen probleem dus.”/.

Onderzoeksstimulering/Chriz van de Graaf
Illustraties/David Ernst