Een beetje een vreemde eend in de bijt. Zo omschrijft voormalig hoofd Monique Bouman het Centrum voor Communicatie, Taal en Techniek (CTT) van de TU/e. In de massa van bèta’s -en her en der wat gamma’s- op de campus zijn de authentieke alfa’s dun gezaaid. Van een vervelende wrijving tussen die verschillende bloedgroepen is volgens haar trouwens nooit sprake geweest: “Ik heb het juist altijd wel spannend gevonden”.
Bouman begon in 1982 als wetenschappelijk medewerker bij de toenmalige vakgroep Toegepaste Taalkunde, ondergebracht bij de toenmalige Eindhovense faculteit Wijsbegeerte & Maatschappijwetenschappen. De groep gaf onderwijs en deed onderzoek op het gebied van de Nederlandse taal en taalbeheersing, met name technisch taalgebruik. Daarnaast werd lesgegeven in een aantal ‘vreemde’ talen zoals Spaans, Frans, Russisch, Engels en Italiaans - “in volgorde van belang”, zo benadrukt Bouman: “Het Engels was destijds lang niet zo’n big deal als nu”.
Begin jaren negentig ging de vakgroep op in de groep Psychologie En Taal In de Techniek, kortweg PETIT. De groep maakte deel uit van de nieuwe faculteit Technologie Management (nu Industrial Engineering & Innovation Sciences), ontstaan na samenvoeging van de faculteiten Wijsbegeerte & Maatschappijwetenschappen en Technische Bedrijfskunde. In 1996 kwam hieruit het Centrum voor Communicatie, Taal en Techniek voort. Bouman: “De jaren ervoor was een beetje onduidelijk geworden wie wat voor wie deed en hoe één en ander verrekend moest worden. Door alle taalbeheersing onder te brengen in een apart instituut werd dit weer duidelijker en zichtbaarder voor alle faculteiten. Men kon ons weer vinden”.
Het Engels werd vanaf dezelfde periode snel belangrijker. Volgens Bouman en collega Vincent Merk, coördinator van het CTT, zette zo’n tien jaar terug de internationaliseringsgolf in en roken steeds meer buitenlandse studenten en medewerkers hun kansen en mogelijkheden in Eindhoven. “Vooral bij het Stan Ackermans Instituut was die beweging goed zichtbaar, zij trokken veel buitenlanders aan”, weet Bouman. Met de latere invoering van de bachelor-masterstructuur nam ook het gebruik van het Engels in het onderwijs een vlucht, voegt Merk toe.
Inmiddels heeft het Engels aan de universiteit een status aparte gekregen, stelt Bouman. Zo bleek ook vorig jaar, toen het College van Bestuur het Engels tot één van de focusgebieden binnen het communicatie- en talenonderwijs aan de TU/e benoemde. Het Nederlands en interculturele communicatie waren de andere twee poten waarop het CTT zich nadrukkelijk moest gaan richten. “Voor de TU/e zijn díe zaken in het kader van internationalisering belangrijk. Andere taalcursussen vinden we niet tot het pakket van de universiteit behoren; die kunnen studenten en medewerkers ook aan andere instituten volgen”, verklaarde CvB-lid mr. Jo van Ham het besluit.
Toenmalig CTT-hoofd Bouman reageerde verbolgen op de bestuursbeslissing. Volgens haar heeft het talencentrum altijd veel klanten gehad (zowel studenten als medewerkers), tevreden klanten bovendien, en had het zijn zaakjes, ook financieel, altijd prima op orde. Niet dat het besluit voor haar als een volslagen verrassing kwam: een mailtje van een beleidsmedewerker van het CvB in oktober 2008 zette haar sensoren al op scherp. “Hij vroeg letterlijk: ‘Wat doet het CTT eigenlijk?’. Voor een taalkundige is dat genoeg om te weten dat je dan op je hoede moet zijn.” Gesprekken met universiteitsbestuurder Van Ham en het hoofd van de Dienst Financiële en Economische Zaken volgden, waarin Bouman onder meer duidelijk werd dat het CTT geen grote investeringen meer mocht doen en dat een onderzoek werd ingesteld naar de effectiviteit van het centrum.
“Het werd mij al snel duidelijk waar het bestuur naartoe wilde. Iemand van de Dienst Personeel en Organisatie kreeg opdracht een rapport te gaan schrijven, waarvan de conclusies bij voorbaat al vaststonden. Er moest alleen nog naartoe geschreven worden”, stelt Bouman. Ze blikt terug op ‘een frustrerende tijd’. “Het CTT bestond al dertien jaar, we waren altijd een heel hechte club. Iedereen werkte er keihard en met volle overtuiging. En toen werden opeens de poten onder onze stoelen vandaan gezaagd. Een paar collega’s zagen hun vakken zelfs helemaal verdwijnen, terwijl er nog wel studenten voor waren.”
Uiteindelijk werden Frans, Duits, Italiaans en Russisch uit het talenaanbod geschrapt. De meeste van die vakken liepen halverwege afgelopen collegejaar ten einde; voor het Russisch doet eind deze maand de allerlaatste cursiste examen. Merk hield voor zijn vak Frans de eer naar eigen zeggen aan zichzelf: “Ik ben gestopt voordat ik zou móeten stoppen”. Met gemiddeld zo’n vier, vijf studenten per cursus had hij bovendien toch al meermalen “staan preken voor een bijna lege zaal, zeker als er dan ook nog eentje op studiereis was en een ander ziek was”.
Afgelopen januari rondde hij met gemengde gevoelens zijn laatste cursusreeks af, met acht examenkandidaten. In zijn kwart eeuw als docent Frans aan de TU/e was Merks gehoor wel eens groter; op een bepaald moment doceerde hij wekelijks zo’n honderd cursisten, verdeeld over vier groepen. Vooral de laatste acht jaar liep de interesse voor de taal, mede door de opkomst van het Engels in het curriculum, hard terug.
Terwijl hij zijn eigen vak moest laten gaan, maakte Merk zich het afgelopen jaar wel hard voor het Spaans - met jaarlijks zo’n honderddertig deelnemers één van de populairste CTT-cursussen. Het voorgenomen schrappen daarvan leidde dan ook tot veel verontwaardiging binnen de TU/e-gemeenschap. De lobby had succes: het Spaans blijft gehandhaafd, wel betalen studenten een eigen bijdrage, die ze terugkrijgen als ze de opgedane talenkennis aantoonbaar inzetten voor bijvoorbeeld een stage of andersoortig studieverblijf in een Spaanstalig land. “Een lauw compromis”, stelt Merk, “maar we hebben het Spaans daarmee toch enigszins kunnen redden. Bijkomend voordeel is dat we voor de docent geen nieuwe baan hebben hoeven zoeken.”
Volgens Bouman was het in dat opzicht ook een ‘voordeel’ dat zij de bestuurlijke bijl in het najaar van 2008 al zag aankomen, “daarmee hadden we wat tijd en mogelijkheden om mensen iets anders te gaan laten doen”. Toch is ze er geenszins gerust op dat in de toekomst geen arbeidsplaatsen zullen verdwijnen binnen het CTT. Merk daarentegen heeft het gevoel dat de erkenning voor het talencentrum het afgelopen jaar juist weer flink is gegroeid. “We geven hier niet zomaar taal, maar taal voor de ingenieur. Dat wordt niet altijd door iedereen zo gevoeld; je hebt er altijd wetenschappers tussen zitten die ‘dat taalgedoe’ maar niks vinden, die het iets voor in de vrije tijd vinden wat de universiteit vooral geen geld mag kosten. Maar in het algemeen overheerst het besef dat ons werk van toegevoegde waarde is.”
Die toegevoegde waarde zit ‘m volgens Merk en Bouman vooral in de affiniteit van docenten met wetenschap en techniek. “We hebben altijd nadrukkelijk geïnvesteerd in het leren kennen en begrijpen van onze doelgroep. ‘You have to know the business of your clients’”, vindt Bouman. Zelf volgde ze in het begin van haar TU/e-carrière bijvoorbeeld eens een cursus programmeren en schoof ze aan in de collegebanken. “Als een student Spaans in het kader van de cursus een presentatie geeft over nanotechnologie, moet ik daar wel vragen over kunnen stellen.”
“Bèta’s denken, communiceren, schrijven en leren echt anders”, vult Merk aan. “Onze docenten hoeven geen halve ingenieurs te zijn, maar door onze ervaring spreken we wel een beetje hun taal. Onze cursussen gaan dan ook verder dan alleen het aanleren van de grammatica en andere regeltjes; daarvoor kunnen studenten en medewerkers ook terecht bij de LOI”.
Ondanks de onrust die het CTT de afgelopen twee jaar ten deel viel, ziet coördinator Merk de toekomst van het centrum met vertrouwen tegemoet. Volgens hem staat het CTT nog altijd nadrukkelijk op de TU/e-kaart, ook bij de bestuurlijke top. “Voor de focusgebieden worden in elk geval duidelijk middelen gereserveerd; dat geeft vertrouwen en biedt mogelijkheden.” Bouman houdt twijfels, hoewel het STU volgens haar wel ‘meer poten in de organisatie’ heeft en dat voor het CTT zeker kansen biedt. Ze vreest dat het CTT binnen STU eerder “een kantoortje met uitzendkrachten en freelancers” wordt, met alle gevolgen voor de kwaliteit en professionaliteit van het bureau en zijn medewerkers: “Ik heb als hoofd altijd gestreefd naar docenten in vaste dienst, vooral vanwege het technische karakter van deze omgeving. Maar nu worden we steeds meer simpele ‘lesboeren’, die steeds minder academisch werk kunnen doen. En die constatering doet pijn”./.
|