/Voorpagina
/Mensen
/Nieuws
/Opinie
/Cultuur
/Studentenleven
/Achtergrond
/English page
/Bestuur
/Harmpje
/Colofon
/Vacatures
/Mensa
/Oude cursors
/pdf formaat
/Faculteits Berichten
/Zoeken
/TUE
/ Cursor nummer 3 nummer 0

jaargang 42, 6 april 2000


Opinie

Untitled Document Cursief

Second opinion

Zo zoetjes aan komt het proces van de Added Value Analysis in de fase van besluitvorming terecht. Het College van Bestuur heeft op 28 maart, luttele uren na de Ruwenberg-bijeenkomst, een indruk gegeven van het besluit dat ze willen nemen. Aan het eind van deze maand zal waarschijnlijk het voorgenomen besluit van het College van Bestuur concrete vormen aannemen. Er zullen een aantal werkgroepen starten die de ideeën van het College van Bestuur moeten gaan uitwerken tot concrete zaken.

Het ‘tijdpad’, zoals dat in managementkringen heet, laat niet veel ruimte voor al te veel contemplatie over de stappen die in het AVA-proces worden genomen. Aan de ene kant wel prettig, omdat dat betekent dat de periode van onzekerheid over de uitkomsten zo klein mogelijk blijft. Aan de andere kant doemt er echter een probleem op.

Er is namelijk inmiddels een AVA-platform opgericht, waarin alle raden die iets met de medezeggenschap te maken hebben, vertegenwoordigd zijn. In dat platform wordt sterk gepleit voor meer controle op de plannen van het CvB, het liefst door onafhankelijke externe deskundigen.

Het Berenschot-rapport moet in ieder geval door de raden aan de TUE op correctheid, geldigheid en consistentie beoordeeld worden, zo vinden de bonden.

Verder is in het AVA-platform geconstateerd dat de bedrijfseconomische en bedrijfsorganisatorische kwesties betreffende AVA zeer complex en onoverzichtelijk zijn. De deelnemers aan het AVA-platform hebben dan ook geconstateerd dat de gegevens en en de daaruit afgeleide voorgenomen besluiten van het CvB, onderworpen moeten worden aan een kwalitatief hoogwaardige analyse door onafhankelijke externe deskundigen.

Nu is het AVA-platform geen gesprekspartner voor het CvB, dus het is de vraag in hoeverre de vraag om een second opinion serieus kan worden.

De enige instantie binnen de TUE die gemachtigd is in een zaak als deze om een second opinion te vragen is de universiteitsraad. Het zal dus vooral aan de leden van de universiteitsraad liggen in hoeverre er een reële mogelijkheid is om externe bureaus in te huren.

De AVA-commissie van de universiteitsraad staat zeker niet negatief tegenover de vraag of een externe partij moet worden ingehuurd. In een brief aan het CvB van 24 maart stelt de voorzitter van de commissie, Corinne Fabrie: “Om een nauwkeurige afweging te kunnen maken of er al dan niet met het plan ingestemd kan worden en om als gelijkwaardige gesprekspartner op te kunnen treden, sluit de commissie de noodzaak niet uit om een extern bureau in te schakelen.”

Als de commissie op een bepaald moment besluit dat er een extern bureau moet worden ingeschakeld, betekent dat nog niet automatisch dat dat gebeurt. De commissie moet dan namelijk eerst een advies uitbrengen aan de leden van de u-raad. Die nemen de beslissing. In de praktijk wordt een advies van de commissie overigens altijd opgevolgd.

Daarbij kun je je afvragen: als de universiteitsraad het niet nodig acht om extern advies in te winnen in deze zaak, wanneer zullen ze dan ooit wel gebruik maken van hun recht om een second opinion te vragen? Het gaat immers om een proces waarbij 200 arbeidsplaatsen op de tocht staan. Je mag aannemen dat de raad niet al te vaak met een dergelijk groot probleem geconfronteerd zal worden. Het lijkt niet overdreven om van dit recht gebruik te maken.

Vervolgens doemt de vraag op wie de second opion zou moeten gaan uitvoeren. Het AVA-proces aan de TUE heeft zich kennelijk rondgepraat in de advieswereld: KPMG heeft, zo blijkt uit de notulen van het Presidium van de universiteitsraad, al laten weten in te zijn voor een ‘vrijblijvend gesprek’. Het is de vraag of dat verstandig is. Misschien moet de second opinion, als de u-raad besluit tot uitvoering daarvan, maar eens niet uitgevoerd worden door een vertegenwoordiger uit de adviesbureauwereld.

Fred Gaasendam

Untitled Document De klant is koning

De AVA-operatie heeft twee zaken duidelijk gemaakt: wat zijn de feilen in de dienstverlening en wat mogen wij verwachten van de ‘nieuwe dienstverlening’. Dit laatste is helder te formuleren: een pro-actieve houding, inspelen op wensen van de klanten, trots zijn om de klanten van dienst te zijn. ‘Proud to serve your country’, zoals de Amerikanen dat zo mooi kunnen zeggen. De ‘oude dienstverlening’ was meer geschoeid op de leest van ‘wat doen wij het goed, maar wat zijn de klanten lastig dat zij dat niet willen zien’.

Ondanks alles wat er gebeurd is, de orkaan Berenschot, valt deze boodschap nog niet te bespeuren in de reacties van de verschillende diensten: het inzicht dat er reden is tot zelfkritiek is niet verwoord. Dit is meteen het hoofdprobleem van de hele AVA-operatie: op welke wijze kan het College van Bestuur garanderen dat de diensthoofden en het midden-management, dat al veel langer het diensverlenings-pluche warm houdt, zich bekeert tot een vertegenwoordiger van de ‘nieuwe dienstverlening’. Hoe zorgen wij ervoor dat er een omslag in mentaliteit plaats zal vinden?

Een deel van het antwoord is duidelijk: zorg ervoor dat de diensten veel dichter bij de klanten komen te wonen. Dit is de reden waarom de dienstverlening in (een deel van) de faculteiten veel beter functioneert. De P-medewerkers in de faculteiten functioneren veel beter dan in de centrale dienst. Aan de koffie, bij de lunch en bij de thee ontkom je in de faculteiten niet aan je kritische klanten. Onder deze omstandigheden moet je van beton zijn om niet te veranderen.

Als voorbeeld bekijken wij het Onderwijs Service Centrum en de plaats waar deze dienst thuis hoort. Zeker niet in de dodelijke ambtelijke omgeving van de Personeelsdienst SPO, dat is een garantie voor acuut overlijden van alle bevlogen medewerkers van het OSC. Neen, geef het College van Onderwijsdirecteuren een grotere macht, geef hen het budget en de verantwoordelijkheid voor deze onderwijsactiviteiten, laat hen beslissen wat de klanten in de faculteiten nodig hebben. Laat de medewerkers van het OSC in de faculteiten wonen, midden tussen het gewoel van docenten, instructeurs en studenten. Het College van Onderwijsdirecteuren krijgt dan zeggenschap over de taken van het OSC, wat ook kan dienen als een filter voor hobby’s van bestuurders die ver buiten het onderwijsveld staan.

De Onderwijsdirecteuren, als vertegenwoordigers van de afnemers –de klanten- in de faculteiten, zijn dan de koningen van het onderwijsrijk: zo hoort het ook.

Prof. dr. Herman Beijerinck,

Lid U-raad, fractie PUR

Studium extra speciale

Het valt kennelijk niet mee. Even goed lezen wat er gezegd wordt, eventuele kritiek verwerken en over en sluiten. De oudste debatingtruc is dan iemand dingen laten zeggen, die hij niet heeft gezegd en dat dan bestrijden. Zo krijgen de woorden “Als ik Wim de Leeuw goed begrijp” als vanzelf een omgekeerde betekenis. Terwijl ik vooroordelen bestrijd, wordt alsnog de indruk gewekt alsof ik een geborneerde moron ben, die eigenlijk alleen theologen over theologie aan het woord wil laten. Ook de zinsnede “sinds wij hem niet meer om advies vragen”, kan uitsluitend ironische waarde hebben. Immers over godsdienstige zaken ben ik nog nimmer geraadpleegd door SG. Ware dat het geval geweest, dan was de uitglijder met Hurkmans niet gebeurd. Aan het eind van Maarten Pietersons stukje krijg ik nog even een emmer kerkelijk wangedrag voor mijn kiezen, waaronder de condooms. Dat is nu juist tegen mij geen sterk argument, ik heb het gebruik daarvan altijd naar lichaam en ziel hartstochtelijk verdedigd. Dat kun je beter aan Hurkmans vragen! Want die is gebonden aan de kerkelijke leer, dat maakt hem nu juist bij uitstek ongeschikt voor een vrij debat over geloof en wetenschap. Verder vind ik het prima als iemand buiten zijn discipline zinnige dingen weet te melden, zodat er een werkelijke interdisciplinaire ontmoeting kan plaatsvinden. In tegenstelling tot wat Pieterson beweert, is mijn Anliegen een disciplinair. De discipline scheikunde was er zondag j.l. wel, maar voor de “kritische dwarsverbanden” zijn er twee disciplines nodig, een academisch gevormde theoloog, die niet belemmerd wordt door kerkelijke keurslijven. Als je zo’n debat wilt, ga je niet het wandelend regionaal keurslijf uitnodigen. Dat is beneden de academische maat. Dat was en blijft mijn punt. Overigens komt het niveau van zijn reactie ook niet uit boven het door mij reeds vermoede vooroordeel. En dit staat een heldere besluitvorming natuurlijk in de weg. Wat mij betreft blijft het daarbij, maar gewoon: niet meer (zo) doen!

Wim de Leeuw














Website