Untitled Document
Vernieuwende kijk op
longziekte COPD
Luchtkwaliteit/Enith Vlooswijk
Foto/Bram Saeys
Dat mensen met een chronische longaandoening beter
niet kunnen roken, was al bekend. Dat het ontvangen van visite
hun gezondheid eveneens kan belasten, ligt minder voor de hand.
Toch is dit één van de bevindingen die Mariëlle
Snijders deed tijdens haar onderzoek naar de relatie tussen de
luchtkwaliteit in huizen en de fysieke onafhankelijkheid van de
bewoners. Gisteren heeft ze haar proefschrift verdedigd.
Een knapperend
haardvuur, de ramen en deuren goed gesloten, en een huiskamer
vol bezoek. Gezellig? Voor de gezondheid van de aanwezigen is
de situatie in elk geval niet bevorderlijk. Het verhoogde CO2-gehalte
en het ontbreken van luchtverversing maken de ruimte minder gezond.
Mariëlle Snijders (1968) onderzocht de relatie tussen de
kwaliteit van lucht binnenshuis en de fysieke onafhankelijkheid
van mensen met COPD (Chronic Obstructive Pulmonary Disease), een
chronische longaandoening. Zij ontdekte dat haar proefpersonen
in vervuilde lucht meer energie nodig hebben voor dagelijkse handelingen
dan in een schoner binnenmilieu. En hoe minder energie iemand
heeft, des te moeilijker is het fysiek onafhankelijk in de eigen
woning te blijven.
Snijders, zelf een gezondheidswetenschapper, deed haar onderzoek
in opdracht van de vakgroep Fysische Aspecten van de Gebouwde
Omgeving, faculteit Bouwkunde. Dit is vrij opmerkelijk, omdat
de meeste onderzoekers de long-aandoening uitsluitend vanuit een
medische invalshoek benaderen. "Bij astma weten we dat de
woonomgeving een belangrijk punt is bij de zorg", zegt de
onderzoekster. "COPD wordt voornamelijk gezien als een ziekte
die tijdelijk te stabiliseren is met medicatie en het stoppen
met roken. Mijn onderzoek toont aan dat ook de lucht in de woonruimte
een rol speelt."
Stookseizoen
Snijders begon haar onderzoek met het meten van de luchtkwaliteit
in 53 Nederlandse woningen. Deze waren ver-strooid over Delft,
Alblasserdam, Utrecht en Helmond. Hoe 'gezond' de binnenlucht
in een woning is, hangt onder andere af van het vochtgehalte (hoe
meer vocht, des te meer huisstofmijten), de CO2-vervuiling en
de mate van luchtverversing. Met behulp van sensoren binnens-
en buitenshuis stelde Snijders vast dat in Nederlandse woningen
de vervuiling het grootst is in het stookseizoen. Van de 36 huizen
die in die tijd zijn onderzocht, heeft het overgrote deel (32)
een 'ongezonde' binnenlucht. Dat wil zeggen dat de binnenluchtkwaliteit
er niet voldoet aan maatstaven, gesteld door eerdere Europese
studies naar lucht en gezondheid.
De uitkomst is redelijk opzienbarend. "Dat de binnenlucht
in een groot deel van de woningen niet geschikt zou zijn voor
mensen met een chronische longziekte, had ik wel verwacht",
vertelt Snijders. "Maar ik was verbaasd dat de binnenlucht
in de meeste woningen ook voor gezonde volwassenen onder de maat
is." In een hoek van het bedompte, broeierige Auditorium
van de TU/e klinkt haar verhaal niet onaannemelijk. Of het probleem
ook in andere Europese landen speelt, kan de onderzoekster niet
met zekerheid zeggen. "Ik vermoed van wel, maar ook daar
bestaan nauwelijks studies waarin de binnenluchtkwaliteit van
woningen wordt gekoppeld aan het dagelijks functioneren van mensen."
Afwassen
De concrete gevaren van een in bovenstaande zin 'ongezond' binnenmilieu
voor gezonde volwassenen, ouderen en kinderen zijn nog onduidelijk.
De consequenties voor mensen met een COPD-aandoening bracht Snijders
met een pilot-studie in kaart. Haar vraag was of de kwaliteit
van de binnenlucht een kwantificeerbare invloed had op de hoeveelheid
energie die mensen nodig hebben voor dagelijkse handelingen als
koken, afwassen, traplopen, aankleden en een douche nemen. Om
die vraag te kunnen beantwoorden, moest zij allereerst een methode
vinden om het energieverbruik in de thuissituatie te meten. "Ik
deed dat door mensen twee riemen om te laten doen: een hartslagmeter
en een bewegingsmonitor. Alleen dat was al een uitdaging voor
veel mensen, omdat de kleinste handelingen hen soms veel moeite
kosten."
Gedurende een week moesten veertien deelnemers een dagboek bijhouden
over hun dagelijkse activiteiten. Vervolgens bekeek Snijders of
de beschreven handelingen eveneens te herleiden waren uit de meetgegevens.
Met zichtbaar plezier denkt zij terug aan dit deel van het onderzoek.
"Het was een win-winsituatie. Voor de oudere mensen waren
de sociale contacten erg belangrijk; er stond altijd een kopje
koffie voor mij klaar. Voor mij was de terugkoppeling naar het
dagboek ook belangrijk, omdat mensen zich op allerlei manieren
bleken aan te passen aan hun belemmeringen. Als ze bijvoorbeeld
schreven dat ze gefietst hadden, was dat niet altijd terug te
zien in de meetresultaten. Navraag leerde dan dat ze op elke straathoek
gestopt waren voor een praatje."
De resultaten bewezen de bruikbaarheid van de meetmethode. Nu
Snijders zowel de luchtkwaliteit als de fysieke prestaties van
deelnemers kon kwantificeren, was het mogelijk om beide zaken
te koppelen. Aan haar pilot-studie naar de samenhang tussen luchtkwaliteit
en fysieke prestatie werkten veertien mensen met COPD mee. Gedurende
een week noteerden zij elke vijftien minuten wat zij hadden gedaan:
aankleden, eten, opstaan van de bank, naar de keuken lopen, enzovoorts.
Deze metingen waren ook voor de onderzochten zelf interessant.
"Er was een man die pas recentelijk een vrij ernstige vorm
van de aandoening had", aldus Snijders. "Elke dag moest
hij op en neer lopen naar de brievenbus, een afstand van ongeveer
honderd meter, en daar werd hij moe van. Hoewel hij dat wist,
stond hij daar nooit echt bij stil. Het was voor hem heel verhelderend
te zien, hoeveel energie dit eigenlijk kost."
Dat de vervuiling van lucht in de woning een zichtbare, negatieve
invloed had op hun fysieke presteren, was voor de meeste deelnemers
een eye opener. "Mensen met COPD zijn vaak al een jaartje
ouder. Wanneer zij merken dat ze moe worden van traplopen of huishoudelijke
activiteiten, wijten ze dat heel gemakkelijk aan hun leeftijd.
Het is voor velen vanzelfsprekend dat ouderdom nu eenmaal beperkingen
met zich meebrengt."
Nieuwe benadering
Grootschaligere studies zijn nodig om de conclusies van de pilot-studie
te toetsen en verder uit te werken. Als toekomstig onderzoek de
relatie tussen luchtzuiverheid en zelfredzaamheid bevestigt, maakt
dit de weg vrij voor een nieuwe benadering van COPD. Zo oppert
Snijders de ontwikkeling van een geautomatiseerd begeleidingssysteem:
door middel van de beschreven meetapparatuur zouden interventies
in de woonomgeving direct op hun effectiviteit te beoordelen zijn.
Aangezien COPD in Nederland de op vier na belangrijkste doodsoorzaak
van 65-plussers is, valt het belang van een dergelijke vernieuwing
moeilijk te miskennen.
Snijders zelf vindt het vooral belangrijk dat COPD een keer in
een niet-medische context is onderzocht. Haar studie is één
van de weinige die mensen met COPD benadert als 'cliënten'.
"Nergens in mijn proefschrift zul je het woord 'patiënt'
vinden", zegt de onderzoekster ernstig. "Ik heb naar
de mensen gekeken als de gebruikers van een woning, cliënten
die bepaalde behoeften hebben. De kwaliteit van leven is meer
dan een reeks klachten en symptomen."
Uitgaande van de fysieke behoeften van bewoners, meent Snijders
dat haar proefschrift aanleiding geeft tot een heroverweging van
bouwkundige regelgeving. "Er wordt nog te weinig gekeken
naar de gezondheidsaspecten van een woning", aldus de onderzoekster.
"Neem een goed geïsoleerde woning. Aan de ene kant bespaart
dat energie, maar tegelijktijd leidt het tot een minder efficiënt
persoonsgebonden energieverbruik, omdat de luchtverversing er
door vermindert."
Te beoordelen aan haar enthousiasme kan Snijders nog uren praten
over stofdeeltjes, bewonersgedrag en zorgbeleid. Helaas heeft
de promovendus het druk en haast ze zich al pratend naar haar
volgende afspraak in het stoffige en verzuurde gebouwencomplex
van de TU/e./.
|