spacer.png, 0 kB
Volg Cursor via Twitter Volg Cursor via Facebook Cursor RSS feed
spacer.png, 0 kB

Plaats een kerstwens in de Cursor!
spacer.png, 0 kB
Cursor in PDF formaatCursor als PDF
PrintE-mail Tweet dit artikel Deel dit artikel op Facebook
“Collectieve doorstroom hbo’ers naar wo-master is doodzonde”
13 december 2007 - Nog complexer dan de vakbondswereld, zo omschrijft oud-voorman van het CNV Doekle Terpstra, sinds 2005 voorzitter van de HBO-raad, de sector onderwijs. En hij heeft zorgen. Zorgen om voldoende gekwalificeerd personeel, zorgen om de explosief stijgende instroom van studenten. Hij verbaast zich over het gekissebis over de rolverdeling tussen universiteiten en hogescholen. Maar het zal goed komen: “Het hbo heeft internationale topopleidingen die hun weerga niet kennen. De potentie is enorm.”

De HBO-raad is de overkoepelende vereniging van hogescholen in Nederland, gevestigd in een statig onderkomen in Den Haag, met uitzicht op het Malieveld. Hier vertelt Terpstra over het lastige takenpakket dat het hbo op zijn bordje krijgt. Zo heeft het hbo te maken met een enorme groei van het aantal studenten. Die kunnen het niveau niet allemaal aan en de vraag is: hoeveel mensen wil je binnenboord houden? Met andere woorden: hoe bewaak je de kwaliteit van de opleidingen?
Terpstra: “Het hbo is in twintig jaar verdubbeld: van tweehonderdduizend naar vierhonderdduizend studenten. De extra instroom dit jaar is vijf procent. Dat is elk jaar het gemiddelde volume van een gemiddelde hogeschool. Dat moet je verwerken. Wij staan voor emancipatie, de sector kan het zich dus niet permitteren de poort dicht te gooien. Dat moeten we ook niet willen. Maar we hebben ook te maken met veel vacatures, met achterstanden van leerlingen en met de implementatie van nieuwe onderwijsvormen. Dat is veel. Daarom hebben we prioriteiten gesteld: kwaliteit staat voorop. In ons geval ook: intensiteit, ofwel het aantal contacturen mag niet omlaag. De hbo-student heeft, zeker in het eerste jaar, veel begeleiding nodig. We hebben dat de afgelopen jaren laten liggen, studenten kregen teveel verantwoordelijkheid. Dat zijn we nu aan het herstellen.”
Hij vraagt zich af wanneer de grenzen zijn bereikt. “Instellingen zitten af en toe met de handen in het haar. Ik was onlangs bij Saxion Hogescholen in het oosten van het land. Zij hadden te maken met een extra instroom van twintig procent. Toen zei een bestuurder tegen me: het moet allemaal maar vanzelfsprekend worden opgelost. Maar niemand stelt zich de vraag: hoe worden vacatures ingevuld, hebben we de gebouwen, hoe doen we het logistiek? Het gevolg is dat de kwaliteit onder druk kan komen te staan. Ik vrees dat we op een zeker moment grenzen moeten stellen, helaas. Nederland wil voor een dubbeltje op de eerste rang. Dat kan niet; ik zie het bestuurlijk vastlopen.”

Professionalisering
Kant-en-klare oplossingen zijn er niet. “Wat we nodig hebben, is op de eerste plaats verdere professionalisering. In de komende tijd raken we bijna veertig procent van onze docenten kwijt door vut, pensioen en reguliere uitstroom. De instroom van docentenopleidingen staat onder druk. We moeten dus loopbaanperspectieven ontwikkelen om nieuwe instroom te realiseren. Bijvoorbeeld door het salaris langer te laten doorgroeien. We moeten ook andere rollen in het onderwijs bieden, zodat het interessant blijft. Daarbij moet de oriëntatie op de arbeidsmarkt nog beter. Hiermee kunnen we mensen uit het bedrijfsleven in het onderwijs betrekken. Dat zal overigens lastig zijn, omdat iedereen tekorten heeft.”
Een andere ambitie is om binnen enkele jaren de docenten voor negentig procent op masterniveau hebben. “Daarnaast willen we twintig procent op PhD-niveau. Het is noodzakelijk, omdat de kennisontwikkeling onwaarschijnlijk snel gaat.”
Ondanks de problemen is het voor Terpstra evident dat de hogescholen goede professionals opleiden. Echter, na de bacheloropleidingen is er slechts een zeer beperkt aantal hbo-masteropleidingen. Een grote groep studenten wijkt daarom uit naar de wetenschappelijk georiënteerde masteropleidingen in het wo. “Een derde van de instroom op masterniveau van de universiteit komt direct of indirect uit het hbo. Dat is doodzonde. Deze mensen hebben een beroepsgeoriënteerde opleiding. Ze zijn daarmee uitstekend inzetbaar in het bedrijfsleven. Vervolgens brengen we ze naar een wetenschappelijke discipline aan de universiteit. Moeten we ze niet een vervolgopleiding bieden die meer affiniteit heeft met de hbo-opleiding, bijvoorbeeld een beroepsgeoriënteerde master? Die kunnen ze dan na een periode in de praktijk doen. De vraag is: wie zit erop te wachten dat hbo’ers collectief doorstromen naar een wo-master?”

Discussie
De universiteit zit daarop te wachten. Elke nieuwe student is welkom. “Precies. Ik vind dat de universiteit de vraag moet beantwoorden: is dit in het belang van de student en is dit in belang van de samenleving? Het belang is dus niet om zoveel mogelijk studenten binnen te halen voor een universiteit. De academische collegebanken zijn gevuld, maar we verliezen er veel goede beroepsbeoefenaars mee.”
De discussie over de scheiding tussen hbo en universiteit verloopt volgens Terpstra niet goed. Er wordt te snel gegrepen naar het argument dat het hbo een academic drift heeft; dat het de universiteit kopieert. “Dat is niet waar. We willen het hbo zijn. Dat houdt in: op hoger niveau bezig zijn met het beroep in al zijn facetten. Op het moment dat wij zeggen: we willen toegepast onderzoek en we denken na over masters, dan volgt direct een verkrampte reactie op onze ambities. Terwijl we nooit een universiteit in de klassieke betekenis van het woord zullen zijn. We hebben helemaal geen onderzoekstraditie. En we hebben geen enkele ambitie om wetenschappelijk onderzoek uit te voeren. Dat kunnen universiteiten veel beter. Wat we wél kunnen, is een goede hogeschool zijn.”
Het promoveren aan een hogeschool is voor de critici een voorbeeld van deze academic drift. Deze ambitie leeft vooral bij Fontys Hogescholen, in het zuiden van het land. “Hogescholen hebben meer gepromoveerde docenten nodig om hun kwaliteiten op het gebied van praktijkonderzoek te versterken. Maar die promotie kunnen ze beter aan de universiteit doen. Dat is een betere weg.”
Toen hij zelf op het hbo rondliep, was het echt een school, zegt Terpstra. “Er heeft een revolutie plaatsgevonden; het zijn nu kennisinstellingen in de volwaardige zin van het woord. Geen fundamenteel onderzoek, maar een sterke verbinding met de praktijk. Welke problemen leven er in het mkb, wat kunnen we doen in het publieke domein? Zo zijn we bezig met de probleemwijken van minister Ellen Vogelaar. We doen daar praktijkgericht onderzoek, bijvoorbeeld: hoe bewaar je de sociale cohesie in de wijk? Ook stellen we kennis van accountancy beschikbaar. We spelen een rol bij de kennisvouchers voor mkb’ers. We zijn in één jaar een belangrijke speler geworden; wij behandelen nu twintig procent van de vragen. Dat zijn heel praktische vragen, echt een taak voor hogescholen. We raken schoorvoetend de argwaan voorbij. We raken ook de dogmatische debatten over onze taak voorbij. Het belang van de samenleving staat steeds meer voorop.”

Techniek
Het gebrek aan studenten in techniek is ook voor de hogescholen een onderwerp voor hoofdbrekens. “We zijn volop bezig om meer instroom te krijgen. Alle acties van de afgelopen tijd ten spijt, krijgt het op bestuurlijk niveau nog niet voldoende urgentie. Dit jaar overigens is de instroom in technische opleidingen op het hbo meer gegroeid dan in andere vakgebieden. De stijging is ook hoger dan de afgelopen jaren. We zien het als een trendbreuk, we hópen dit vooral. Er is veel geïnvesteerd om de populariteit van de sector te vergroten. Maar één zwaluw maakt geen zomer. Welke effectieve maatregelen we nog kunnen nemen, is moeilijk te zeggen. We denken erover na, al zitten we soms met de handen in het haar. Het belangrijkste probleem is volgens mij het beeld dat techniek op het hbo vooral te maken heeft met rokende fabriekspijpen. Dat is natuurlijk niet het geval. Je komt dus uit bij campagnes die het beeld veranderen. Het bedrijfsleven kan ons helpen om te laten zien wat de praktijk is. Dit moeten ze al doen in het voortgezet onderwijs.”
Het hbo is een sector met grote problemen, een wereld met eindeloze discussie en intussen kraakt de capaciteit. Heeft Terpstra het naar zijn zin in deze slangenkuil?
“Ja, we hebben internationale topopleidingen op hbo-niveau. Dat wordt te makkelijk vergeten. De Design Academy in Eindhoven kent zijn weerga in de wereld niet. De kunstacademies, internationaal op eenzame hoogte. Hotelscholen hetzelfde verhaal. Net als de landbouwhogescholen. En we spreken erover in termen van een zesjescultuur. We realiseren ons niet dat we goud in handen hebben. Het zou zich zelfs lenen om te exporteren. En wat doen wij: we discussiëren sikkeneurig over de kwaliteit en stellen vast dat die te laag is. Toen ik hier kwam, verzuchtte ik wel eens: het is nog ingewikkelder dan de wereld van de vakbond. Wie is nog in staat te doorgronden wat er in het stelsel gebeurt? Wie overziet het nog? En wie kan het vanuit de keten aanpakken? De HBO-raad doet iets, de instellingen doen iets, de VSNU doet iets, maar wie handelt in het belang van het geheel? Leeft er op het ministerie dan een doorleefd gevoel van collectieve verantwoordelijkheid? De vraag stellen is hem, volgens mij, beantwoorden.”/.

Doekle Terpstra/Chriz van de Graaf
Foto/Bart van Overbeeke