spacer.png, 0 kB
Volg Cursor via Twitter Volg Cursor via Facebook Cursor RSS feed
spacer.png, 0 kB

spacer.png, 0 kB
Sluitstuk

Katalysator voor duurzame brandstof in de maak
Cursor in PDF formaatCursor als PDF
    PrintE-mail Tweet dit artikel Deel dit artikel op Facebook
    “Voor de bouwwereld ligt het laboratorium buiten”
    9 december 2010 - Bij de bouw van grote infrastructurele projecten zit een behoorlijk verschil tussen theorie en praktijk. Dat concludeert Ruben Favié na een analyse van 5.500 controlevragen die werden gesteld tijdens de verbreding van de snelweg A2 tussen Amsterdam en Utrecht (2006-2009). Volgens de TU/e-onderzoeker spelen soms heel andere factoren een rol in ‘design-build’-projecten dan auditeurs op basis van hun ervaring aannemen.
    Ruben Favié. Foto | Bart van Overbeeke

    Bij traditionele bouwprojecten is de rolverdeling van alle partijen duidelijk. Een opdrachtgever is verantwoordelijk en aansprakelijk voor het ontwikkelen van een gedetailleerd ontwerp met specificaties. De aannemer bouwt en levert vervolgens in overeenstemming met het bestek. Maar met de oprukkende ‘design-build’-projecten zijn deze verhoudingen aan het verschuiven. Bij deze geïntegreerde contracten nemen de aannemers de aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid voor het ontwerp over. Een bouwproject is hierdoor niet langer sterk gesegmenteerd, maar veel meer een vloeiend proces waarbij aannemers direct bij aanvang zijn betrokken. Rijkswaterstaat is een van de grote opdrachtgevers die ongeveer tien jaar geleden begon met ‘design-build’-projecten. De gedachte is om uit kostenbesparing zoveel mogelijk uit te besteden. “Tenzij ze het zelf beter kunnen”, zegt promovendus Ruben Favié.

    Volgens hem heeft deze benadering niet alleen geleid tot een nieuwe manier van aanbesteding en het betalen van aannemers. Ook zijn er andere strategieën bedacht voor de kwaliteitmonitors. “Bij de traditionele bouwprojecten wordt voornamelijk gekeken naar het product dat wordt opgeleverd. Bij ‘design-build’-projecten wordt het hele bouwproces aan een kwaliteitscontrole onderworpen.”

    Direct na zijn afstuderen aan de faculteit Bouwkunde begon Favié met zijn promotietraject. De onderzoeker wilde weten welke factoren invloed hebben op de prestaties van aannemers bij het uitvoeren van infrastructurele ‘design-build’-projecten. En wat de belangrijkste karakteristieken zijn van het monitorsysteem dat in Nederland wordt toegepast voor deze projecten.

    “Na een half jaar snapte ik er geen hout meer van. Wat gebeurt er in een project? Wie zitten daar in? Wat doen die mensen allemaal? Wie draagt waarvoor de verantwoordelijkheid? Je probeert het terug te lezen in de literatuur en een vakblad als Cobouw, maar ik kon me er geen voorstelling van maken. Door de hoeveelheid factoren wordt het vaak onoverzichtelijk. Daarom besloot ik om mijn promotietraject te combineren met een deeltijdbaan bij advies- en ingenieursbureau DHV in Amersfoort. Op die manier kon ik werken binnen een aantal projecten en tegelijkertijd achterhalen wat er daadwerkelijk gebeurt. Ik kon veldonderzoek doen en dat is niet verkeerd, want voor de bouwwereld ligt het laboratorium buiten.”

    Favié dook eerst in de theorie en deed veel literatuuronderzoek. Hij interviewde ook talloze deskundigen uit de wereld van de infrastructurele bouw. Met deze oogst stelde hij een raamwerk samen van factoren die een antwoord konden geven op zijn twee onderzoeksvragen. Het theoretische model -Critical Succes Factors (CSF)- toetste hij vervolgens bij de uitvoering van een groot infrastructureel ‘design-build’-project: de verbreding van de A2 tussen Amsterdam en Utrecht.

    Aan datamateriaal ontbrak het niet. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden zijn door zeventig auditeurs van Rijkswaterstaat en adviesbureaus ongeveer 5.500 ‘audit checks’ gedaan. Het ging om 57 verschillende subprojecten die zijn uitgevoerd tussen 2006 en 2009. De kwaliteitscontrole richtte zich op uiteenlopende zaken zoals het inklinken van zandbeddingen tot aan het storten van funderingen van kunstwerken. De aard van de controles wordt meestal bepaald door de ervaring van een auditeur. Daar is op zich niets mis mee, maar Favié wilde naar boven halen of de juiste factoren ook daadwerkelijk werden gewogen.

    Dat deed hij door de vakliteratuur en uitkomsten van de audit checks te analyseren met gebruik van de data en de onafhankelijke variabelen van zijn CSF-raamwerk. Het leverde opvallende resultaten op. “Ik kwam uit op een hoger aandeel van de wegenbouw als het gaat om het niet naleven van de contracteisen. Hoger dan dat van kunstwerken, elektriciteitswerken en geluidsschermen. De prestaties van de aannemers blijken ook achteruit te gaan bij tussentijdse contractwijzigingen en bij projecten die aannemers niet gewend zijn. Ook op het gebied van veiligheid en kwaliteitsmanagement scoorden aannemers volgens mijn analyse minder. Verder komt naar boven dat de mindere prestaties van aannemers na verloop van tijd afnemen en dat er tussen de auditeurs onderling ook nogal wat verschillen zitten.” Het feit dat wegenbouwers, in vergelijking met andere bouwdisciplines, een slechtere score halen, ligt volgens Favié aan het feit dat ze meer problemen hebben met de ontwerpfase.

    Na zijn analyse verzocht hij de deskundigen om een voorspelling te doen van zijn bevindingen. Daaruit bleek -opnieuw- dat hun intuïtie voor het monitorsysteem aanzienlijk afwijkt van de onderzoeksresultaten. Ook de factoren die zijn beschreven in de vakliteratuur blijken voor de helft geen invloed te hebben op het verloop van een bouwproject. Dit geldt bijvoorbeeld voor de grootte van een project, de grootte van een aannemersbedrijf en de coördinatievaardigheden.

    Favié doet daarom de aanbeveling om een bouwproject vaker door te meten en te analyseren, zodat de ‘Critical Succes Factors’ van tijd tot tijd kunnen worden bijgesteld en adequaat blijven. Met deze flexibele aanpak zal de kwaliteit van de controle verbeteren. “Het blijkt bijvoorbeeld dat er veel waarde wordt gehecht aan de technische vaardigheden van een aannemer. Maar over het algemeen zit het daarmee wel goed en maakt dat aspect niet echt deel uit van de CSF. In plaats daarvan zouden auditeurs zich beter kunnen richten op andere factoren die er wél toe doen. Welke dat precies zijn, valt vooraf moeilijk te bepalen. Je hebt meerder groepen van factoren. Je hebt aannemers met bepaalde vaardigheden op het gebied van techniek, communicatie, coördinatie en veiligheid waardoor ze beter of slechter presteren. Dan heb je verschillende opdrachtgevers. Het maakt nogal een verschil of je een ervaren opdrachtgever hebt, of eentje die nog nooit een groot project heeft laten uitvoeren. En tot slot heb je de projecten zelf met bepaalde karakteristieken die leidend zijn. Wat voor contractvorm is er? Hoe technisch complex is dat project?”

    Favié heeft recent wat voordrachten gegeven voor groepen auditeurs van Rijkswaterstaat. Op één boze reactie na, waren de toehoorders over het algemeen positief en bereid om de aanbevelingen van de onderzoeker serieus te nemen. “Ze zullen hun intuïtie nooit laten varen. Dat hoeft ook niet. Maar in combinatie met het raamwerk dat ik heb ontworpen, kunnen auditeurs hun werk wel aanzienlijk verbeteren.” (FvO)

    Ruben Favié promoveerde woensdag 8 december aan de faculteit Bouwkunde op zijn proefschrift ‘Quality monitoring in infrastructural Design-Build projects’.

    When realizing large infrastructural projects, there’s quite a discrepancy between theory and practice. It is Ruben Favié’s conclusion after having analyzed 5,500 security questions that were asked during the widening of the A2 highway between Amsterdam and Utrecht (2006-2009). According to the TU/e researcher, auditors assume certain factors to be relevant based on their experience, yet there may be very different factors that play a part in ‘design-build’ projects.