/Voorpagina
/Nieuws
/Mensen
/Achtergrond
/Academie
/Onderzoek
/Opinie
/Reportage
/Bestuur
/Cultuur
/Studentenleven
/Ruis
/Harmpje
/Colofon
/Vacatures
/Mensa
/Oude cursors
/pdf formaat
/Faculteits Berichten
/Zoeken
/TUE
/ Cursor nummer 3

jaargang 42, 23 september 1999


Opinie

Basisvorming in het hoger onderwijs?

HBO en WO

Dr. F.W. Steutel

Ter gelegenheid van de opening van het academisch jaar in Nijmegen hield Frans Leijnse, hoogleraar bedrijfskunde te Rotterdam, een rede onder het motto ÎDe academie is niet meerâ (Volkskrant, 7 september 1999). De academische deur werd dus al dichtgegooid voordat hij officieel geopend was. Leijnse is voorstander van het samengaan van Universiteiten en Hogescholen. Zijn belangrijkste argumenten: ook aan de universiteit worden de studenten tot een beroep opgeleid en maar weinigen gaan verder in de wetenschap. De universiteiten hebben door de eeuwen heen mensen tot een beroep opgeleid; het beroep van classicus, historicus, wiskundige, fysicus, medicus of theoloog. Velen werden na hun studie leraar, huisarts of dominee; anderen beoefenden hun vak in een commercieel bedrijf; zeer weinigen bleven in de wetenschap.

Een derde Îargumentâ van Leijnse is dat universiteiten niet meer Îacademischâ zijn. Over de TU Eindhoven, die hij Îpi‘teitshalveâ ÎPhilips High Tech Universityâ noemt, zegt hij dat ze daar na samenvoeging met het HBO Îniet meer krampachtig hoeven te doen alsof ze even academisch zijn als in Leidenâ. Dat bijvoorbeeld de wiskundigen in Eindhoven, met vier KNAW-leden, jaren lang veel Academischer waren dan die in Leiden, hoeft bedrijfskundige Leijnse niet te weten, maar zijn opmerking geeft het niveau van de discussie aan.

En niveau, dat is waar het over gaat; niet over de vraag of de universiteiten Îacademischâ zijn. Rector van Elst van de KUN probeert in ÎUniversiteit heeft bestaansrechtâ (Volkskrant, 9 september) de door Leijnse ontkende academiciteit van zijn universiteit aan te tonen. Dat lukt natuurlijk niet, want niemand weet wat het betekent.

Leijnse is voorzitter van de HBO-raad. Zou hij er niet voor voelen om het HBO met het MBO en zelfs het LBO samen te voegen? Daar is men immers ook niet academisch en daar leidt men ook mensen op voor een beroep. Rector Van Vught (Volkskrant, 16 september) is, als van Elst, tegen samenvoeging. Zoals zovelen vindt ook hij zijn gelijk in het buitenland; in Duitsland (net als opponent Leijnse) en in de VS (zoals sommige andere opponenten). Wat dat betreft biedt de onderwijswereld elk wat wils, net als de bijbel.

Er is tegenwoordig veel sprake van Îhet Angelsaksische systeemâ, waarvan niemand mŽŽr schijnt te weten dan dat er bachelors en masters worden opgeleid. Van Vught heeft ook hier een voorstel over: noem de afgestudeerden aan de universiteiten bachelor en master en geef dezelfde titels aan de HBO-afgestudeerden, maar voorzien van het voorvoegsel Îprofessionalâ; een rector in nood maakt rare sprongen.

Sommige samenvoegingsplannen houden in dat er een gemeenschappelijke bachelor-opleiding komt voor HBO en WO, een soort basisvorming in het hoger onderwijs; een systeem waartegen in het middelbaar onderwijs grote bezwaren zijn gerezen, omdat het de meer- en minderbegaafden te lang bij elkaar houdt.

Rector van Hout van de Amsterdamse Universiteit&Hogeschool, die in NRC Handelsblad van 16 september een beetje klagerig reageert op het redactionele commentaar ÎHogere ambachtschoolâ, wil heel redelijke dingen: gemeenschappelijk gebruik van voorzieningen en een goede regeling voor Îoverstappersâ. Dat doen we in Eindhoven al jaren, zij het dat de overstap-regelingen door ministerieel ingrijpen zijn bemoeilijkt; fusie is hierbij niet aan de orde.

Nogmaals, het gaat om het niveau. Het niveau van een onderwijsinstelling wordt bepaald door het niveau van de leerlingen en dat van de docenten. Dat het niveau van de onderwijzers en leraren gemiddeld lager is dan vijftig jaar geleden lijkt een onomstreden feit. Het niveau van de universitaire docenten is nog steeds hoog, zij het dat veel minder colleges door hoogleraren worden gegeven.

Wat de leerlingen betreft, die zitten, gestimuleerd door ouders en schoolbesturen, in groten getale een niveau te hoog op school (zie ook Trouw, 18 september). Van de huidige WO-studenten hoort een aanzienlijk deel niet thuis op een universiteit (zie ook een recent interview met van Lint in Cursor). In plaats van de studenten met oneigenlijke argumenten naar de universiteit te lokken zou er geselecteerd moeten worden op aanleg en interesse. Dat kan eenvoudig door eisen te stellen aan de meest relevante eindexamencijfers van de middelbare school. Nu komen soms mensen wiskunde studeren met twee zessen en een vijf voor de exacte vakken. Daar komt dan bijna zeker niets van terecht.

De universiteiten hebben de problemen over zich afgeroepen door op grote schaal studenten aan te trekken die geen enkele aanleg voor wetenschap hebben en dezen op HBO-niveau te laten afstuderen.

Als we de aantallen studenten aan de universiteiten terugdringen door de mindergeschikten naar het HBO te verwijzen, en als het HBO hetzelfde doet

richting MBO, enzovoorts, dan gaat aan alle onderwijsinstellingen het niveau omhoog.

De aantallen studenten aan de universiteiten worden dan kleiner, maar niet het vele is goed, maar het goede is veel. Vivat Academia! /.

Cursief

Minister Hermans van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen houdt van dereguleren en zelfregie. Dat is niet zo verwonderlijk, gezien zijn liberale achtergrond. Afgelopen dinsdag presenteerde hij behalve de begroting van zijn ministerie ook het Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan 2000. Dat plan staat bol van de zelfregie. In dat opzicht lijkt Hermans in het geheel niet op zijn voorganger, Ritzen. Die deed niet aan zelfregie, maar deed zelf de regie, soms tot wanhoop van zijn directe onderdanen.

Hermans presenteerde behalve het HOOP ook nog een beleidsbrief, getiteld ÎSterke instellingen, verantwoordelijke overheidâ. Dat is de koers waar het onderwijsbeleid op vaart en in de komende jaren ook zal varen. Hoge kwaliteit van het onderwijsaanbod voor iedereen en optimale toegankelijkheid, publiek ondernemerschap van instellingen en bestuurlijke netwerkvorming met maatschappelijke organisaties staan daarbij centraal.

Hermans wil dus niet voorschrijven, maar wil eerst ruimte laten voor Îinteractie met de omgevingâ voordat het beleid definitief vorm krijgt. Hij is wel de kapitein, maar hij hoeft niet zelf direct aan het grote roer te staan. Heel verstandig, denk je dan meteen. Al te harde sturing van bovenaf geeft altijd gekrakeel, zeker in de universitaire wereld. Maar op een gegeven moment moeten er natuurlijk wel spijkers met koppen worden geslagen, en dat zit ook verdisconteerd in de houding van de minister. Maar dit liberale beleid lijkt ook iets anders aan te geven: de minister laat niet het achterste van zijn tong zien, of hij weet voor een aantal problemen gewoon de oplossing niet. Zijn brief geeft aan dat er in het onderwijs een aantal complexe problemen spelen. Daarover wil hij, met de beleidsbrief in de hand, met de Tweede Kamer en met de betrokken instellingen van gedachten wisselen.

Het HOOP geeft een treffend voorbeeld van het deregulerend handelen van de minister. Hermans gaat in het HOOP in op het advies van de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid. Deze raad stelde onlangs voor om een aantal locaties van exacte wetenschappen op te heffen, omdat er een ongunstige verhouding tussen het aantal studenten en hoogleraren was ontstaan. Dit soort straffe maatregelen past echter niet in het liberale denken van Hermans. De universiteiten dienen zelf aan de slag te gaan. Ze kunnen wel gebruik maken van de suggesties die het AWT heeft gedaan. De minister doet op dit moment nog niets.

Wel nodigt hij de betrokken universiteitsbesturen uit om in gezamenlijk overleg een plan op te stellen voor verdergaande vormen van samenwerking wat betreft het onderwijs en wetenschappelijk onderzoek inde wis-, natuur- en scheikunde. Ook wil hij afspraken maken over clustering met betrekking tot afstudeerrichtingen en dergelijke.

Het is verleidelijk om te speculeren hoe dit proces zal gaan verlopen. Zal Hermans in overleg treden met de VSNU, of zal hij met de universiteiten apart gaan praten? In het verleden dook, wanneer er weer een heikele kwestie op de agenda stond, wel eens een wat cynische bijnaam van de VSNU op: de vereniging van niet-samenwerkende universiteiten. Uitgaande van Hermansâ hang naar zelfregie zal het AWT-rapport dus een moeilijk onderwerp worden op de VSNU-agenda, tenzij de betrokken universiteiten zelf snel tot zaken komen.

Maar hierover geeft het HOOP geen duidelijkheid. Evenmin geldt dat voor een ander onderwerp dat begin dit jaar prominent op de agenda van de Tweede Kamer stond: het vijfjarig maken van de opleidingen TeMa en Technische Bedrijfskunde. Er staat zelfs helemaal niets over deze kwestie in. Zou dat bij de koersbepaling van zelfregie en deregulering soms tussen wal en schip gevallen zijn?

Fred Gaasendam /.

Leerstoel van bedrijf

Prof.dr. Wim M.J. van Gelder

Decaan faculteit TM

ãDe leerstoel wordt gefinancierd door het bedrijfsleven. De Technische Universiteit zelf bepaalt de invulling van de leerstoel, wat op zich belangrijk en goed is. Er zijn in Nederland reeds vele organisaties die bij universiteiten leerstoelen financieren, zowel buitengewone leerstoelen als bijzondere en deeltijdleerstoelen. Deze financiering vindt ook al plaats vanuit het bedrijfsleven, bijvoorbeeld ook bij de faculteit Technologie Management. Mijn mening is in feite: het is niets nieuws, maar het is iets moois.ä

Prof.dr. Jan Karel Lenstra

Decaan faculteit W&I

ãHet is een uitstekend idee. Zo komt er extra geld voor een relevante leerstoel. Er heerst natuurlijk wel een zekere spanning tussen geld en wetenschap, maar dat is goed af te schermen. De TUE is daar ook consistent in. Wij accepteren geen bijzondere leerstoelen waarbij de financierder het voor het zeggen heeft. Het precieze karakter wordt aangegeven door de TUE en deze bepaalt ook wie erop komt. Ook al wordt het geld voor de stoel geleverd door het bedrijfsleven, het blijft een gewone universitaire leerstoel met eigen adviescommissies. De enige invloed van de buitenwereld is positief. Het geld zorgt namelijk voor meer mogelijkheden. In Amerika bestaan veel Îdonatedâ leerstoelen. En deze universiteiten zijn echt niet slechter dan de onze.ä

Prof.dr.ir. Jan Janssen

Decaan Biomedische Technologie en hoogleraar werktuigbouwkunde

ãAls een leerstoel zomaar wordt gedropt door een bedrijf ben ik hier vierkant tegen. Maar als de plannen al voorkomen binnen de universiteit is het alleen maar mooi dat het daardoor groter kan worden. Voor deze Hub van Doorne leerstoel bestaan al sinds jaar en dag plannen. De familie betaalt, daar heb ik niets op tegen. Als ze maar van de invulling afblijven. Een tweede punt is of het wel zo leuk is dat er een naam aan gekoppeld is. Voor mij hoeft dat niet. Het is echter een echte trend. Kijk maar naar het Stan Ackermans Instituut. De discussie over deze naamgeverij is overal gaande. Ik hou niet zo van persoonsverheerlijking. Maar ja, dat is puur eigen smaak.ä /.














Website