/Voorpagina
/Mensen
/Nieuws
/Opinie
/Cultuur
/Studentenleven
/Achtergrond
/English page
/Onderzoek
/Reportage
/Bestuur
/Ruis
/Ranzigt
/Colofon
/Faculteits Berichten
/Vacatures
/Mensa
/Oude cursors
/pdf formaat
/TUE
/Zoeken:
/ Cursor nummer 2 nummer 0

jaargang 43, 1 februari 2001


Onderzoek

Untitled Document

Vervuiling op afvalverbrandings-
pijpen beperkt afgifte van energie
Energiebesparing/Cora van den Berg
Foto/Bram Saeys

Het verbranden van afval verkleint niet alleen de afvalberg, maar levert ook warmte en energie op. De afvalverbrandingsinstallaties in Nederland wekken energie op waar een dikke 900.000 huishoudens genoeg aan zouden hebben. Dit zou meer kunnen zijn, ware het niet dat de pijpen in de installatie snel vuil worden, wat de warmteoverdracht beperkt. Ovaalvormige pijpen kunnen al een hoop goed doen, zeker als je ze versprongen en dichter naast elkaar opstelt, ontdekte promovendus Marco van Beek.

"Ik ga nooit promoveren", had Marco van Beek zijn hele leven geroepen. Tot hij na zijn afstuderen aan de faculteit Werktuigbouwkunde een projectvoorstel van professor Anton van Steenhoven onder z'n neus geschoven kreeg. Van Steenhoven had al in een eerder stadium een onderzoeksvoorstel ingediend bij TDO, het TU/e-centrum voor Technologie voor Duurzame Ontwikkeling. Faculteiten kunnen hier financiële steun voor onderzoeksprojecten krijgen. Het voorstel omtrent warmtewisselaars en effectiviteit van energie, geïnitieerd vanuit de faculteiten Werktuigbouwkunde en Scheikundige Technologie, was net gehonoreerd. "Toen Van Steenhoven mij hiervoor vroeg, had ik dus een aardig dilemma", vertelt Van Beek. "Maar het projectplan was klaar en zag er aantrekkelijk uit. Ik zag in het onderzoek allerlei interessante aspecten aan bod komen, met experimenten en modellen binnen een aantal deelprojecten. En ik dacht: als ik het leuk vind, waarom doe ik het dan niet gewoon?"

Vuile laag
Uitgangspunt van het onderzoek was dat bij warmtewisselaars in een gasvormige omgeving nogal wat problemen spelen. Bij de ventilatie van een gebouw bijvoorbeeld gaat er warmte verloren. Het zelfde geldt voor het terugwinnen van warmte uit afvalverbranding. Op warmtewisselende oppervlakten van de buizen komt namelijk een vuile laag te zitten, waardoor er minder warmtegeleiding en dus minder warmte-uitwisseling is. Met de nodige consequenties voor het milieu: er verdwijnt meer warmte de lucht in, waardoor er uiteindelijk meer fossiele brandstof nodig is.
Tijdens het onderzoek bleek al snel dat het onmogelijk was een complete inventarisatie van het probleem te maken, bijvoorbeeld door het kwantificeren van het energieverlies over heel Nederland. Daarom koos Van Beek voor een case-studie: afvalverbrandingsinstallaties (avi's), ook vanuit TDO-perspectief een welkom onderzoeksgebied. De warmte die vrijkomt bij het verbranden van afval wordt zoveel mogelijk teruggewonnen om als verwarming te dienen, of om elektriciteit mee op te wekken. In de avi's in Nederland wordt bij elkaar een hoeveelheid energie opgewekt die gelijk is aan het energieverbruik van ruim 900.000 huishoudens.
Een hardnekkig probleem bij de avi's is echter dat op de pijpen in de afgassenketel een laag van onverbrande of gecondenseerde deeltjes in de gasstroom wordt gevormd. Om het vastplakken van de deeltjes op de buizen tegen te gaan, wordt er een paar keer per dag met een hamertje op getikt. Maar de laag groeit toch gestaag door. Na zo'n zestien dagen heeft de laag zijn volle dikte bereikt. Uiteindelijk vermindert de laag op de pijpenbundel de warmteoverdracht met zo'n 27 procent.
"Bij de avi's", zegt Van Beek, "wordt de vervuiling op de buizen en de daarmee verloren energie vaak geaccepteerd als een normaal bijverschijnsel. Zo'n avi krijgt betaald voor de tonnen te verbranden afval, niet voor de hoeveelheid opgeleverde energie. Als de buizen maar niet verstopt gaan zitten, is alles best."

Sticking
Van Beek ging eens goed kijken naar het ontwerp van de bundel buizen, dat zijn er zo'n zestig tot honderd bij elkaar. Wat is het optimale ontwerp hiervan? De opstelling van de buizen bepaalt namelijk hoe snel de vervuilingsdeeltjes op het oppervlak komen èn hoe snel ze er weer vanaf gaan. Van Beek beperkte zich tot de eerste fase: de depositie van de deeltjes op de pijp. Hoe snel groeit zo'n laag? En hoe dik wordt 'ie eigenlijk? "Naar het transport van deeltjes is al veel onderzoek gedaan. Maar over het hechten van de deeltjes aan de pijp, het zogenoemde sticking , is heel weinig bekend. Er bestonden wel een paar modellen op andere toepassingsgebieden, maar er ontbrak een experimentele verificatie."
De meeste deeltjes botsen trouwens niet op de pijp, maar op de laag deeltjes die er al aan vastgeplakt zit. Het is dus alsof ieder deeltje op een groter deeltje botst. "De vraag is dan alleen wat de massa is van dit grotere deeltje", legt Van Beek uit. "Welke factor ten opzichte van het kleine deeltje heeft het? Ik heb hiervoor een proefopstelling gemaakt waarin deeltjes botsen op verschillende oppervlakten. Hieruit kon ik een depositiemodel ontwikkelen om bij verschillende pijpen te berekenen hoe snel de deeltjes blijven plakken."
Het probleem van sticking was hiermee experimenteel uitgediept. De volgende stap was om uit te zoeken hoe de pijpenbundel het beste opgesteld kan worden om zo min mogelijk sticking te krijgen. "Ik heb daarvoor ontwerpsimulaties uitgevoerd", vertelt Van Beek. "De pijpen staan in de praktijk vaak netjes achter elkaar. Het bleek al snel dat ze beter meer versprongen kunnen staan. Weliswaar bereiken zo meer deeltjes de pijpen, maar met een hogere snelheid, zodat ze minder makkelijk vastplakken. Mijn stickingmodel is hier dus belangrijk voor geweest, anders was ik dit nooit te weten gekomen. Verder bleek dat het gunstig is om de pijpen zo dicht mogelijk bij elkaar te zetten, dan gaat de snelheid van de deeltjes ook omhoog. Ovaalvormige pijpen pakken daarbij goed uit, omdat je die dichter bij elkaar kan zetten. Bij zo'n optimale opstelling is de snelheid waarmee de deeltjes aan de pijp plakken met 75 procent verminderd. Het verlies van warmteoverdracht, oorspronkelijk 27 procent, wordt dan teruggebracht tot 8 procent. Ik heb deze opstellingen van de pijpenbundels overigens niet uitgeprobeerd. Dat moet in een vervolgonderzoek gebeuren."

Onderbouwing
Van Beek is bescheiden over de uitkomsten van zijn onderzoek. "Ik zou ze niet wereldschokkend willen noemen. Maar ze geven wel een betere onderbouwing voor mensen die bij het ontwerp van pijpenbundels betrokken zijn. Je hoopt natuurlijk altijd dat zo'n onderzoek iets kan betekenen voor de praktijk, dat de wereld er iets aan heeft. Ik heb mijn proefschrift verspreid en informatie opgestuurd aan mensen die ermee te maken hebben. Al eerder heb ik een presentatie gegeven voor alle bedrijfsleiders van de avi's in Nederland. Dan merk je wel direct dat er een spanningsveld bestaat tussen het bedrijfsleven en onderzoekers. Een manager zegt: 'Ik heb nu een probleem en wil dat morgen opgelost zien'. Bij wetenschap geldt een andere tijdschaal. Een wetenschappelijk onderzoek lost meestal het actuele probleem niet direct op. Daar heeft de bedrijfsleider dan vaak geen geld voor over."
Van Beek heeft tijdens het onderzoek ook contact gehad met ontwerpers van de avi's, over hoe zij het probleem zien en wat ze er zelf aan doen. "Ze vonden het interessant dat ik met het onderzoek bezig was. Maar ze hingen niet aan de telefoon om zo snel mogelijk de uitkomsten te horen. Daar voel ik me ook niet verantwoordelijk voor."
Het onderwerp heeft inmiddels al een nieuw kader gevonden, namelijk vergassingsinstallaties. Ook bij het koelen van hete stookgassen speelt de vervuiling een grote rol. "Mijn onderzoek zou in dit gebied ook van nut kunnen zijn", zegt Van Beek. "Een nieuw TDO-project, het vervolg op mijn project, schuift ook richting vergasser-technologie."

EPON
Zelf heeft Van Beek de universiteit inmiddels verruild voor een baan bij EPON, elektriciteitsproducent Oost-Nederland. "Ik ben nu adviseur voor gasturbines, vliegtuigmotoren die gebruikt worden om machines aan te drijven", vertelt hij. "Het is iets heel anders, maar ik ben nog wel met vervuiling bezig. Er is ook onderzoek te doen in m'n huidige baan, trouble shooting op de centrales, noem maar op. Het is heel dynamisch. Eigenlijk ben ik niet zo'n rasonderzoeker. Het promotie-onderzoek was voor mij echt doorbijten. Ik heb er veel van geleerd, vooral doortastendheid tot je echt het resultaat hebt waar het om ging. Maar voorlopig kom ik niet meer terug bij de universiteit. Hoewel, zeg nooit nooit." /.

[an error occurred while processing this directive]
[an error occurred while processing this directive]
[an error occurred while processing this directive]
[an error occurred while processing this directive]
[an error occurred while processing this directive]













Website Cursor