/Voorpagina
/Nieuws
/Mensen
/Achtergrond
/Academie
/Onderzoek
/Opinie
/Reportage
/Bestuur
/Cultuur
/Studentenleven
/Ruis
/Harmpje
/Colofon
/Vacatures
/Mensa
/Oude cursors
/pdf formaat
/Faculteits Berichten
/Zoeken
/TUE
/ Cursor nummer 1 nummer 0

jaargang 42, 11 november 1999


Onderzoek

Untitled Document Hete adem van Azië nog

lang niet voelbaar

Promovendus vergelijkt technologische ontwikkeling van vijf Aziatische landen

Azië/Estella Kuppens

Hoe snel Azië zich de laatste jaren ook economisch heeft ontwikkeld, het welvarende Westen hoeft niet bang te zijn binnen afzienbare tijd door dit werelddeel voorbij te worden gestreefd. Landen als Taiwan en India hebben weliswaar genoeg goedkope arbeidskrachten, maar ontberen vooralsnog de mogelijkheden om zelf op grote schaal technologische innovaties te realiseren.

Dat concludeert dr. Marcel Timmer in zijn proefschrift The Dynamics of Asian Manufacturing. A Comparative Perspective, 1963-1993, waarop hij op 18 oktober promoveerde aan de TUE. Timmer studeerde econometrie en filosofie in Groningen en werd AIO bij prof.dr. A. Szirmai die hem vroeg onderzoek te doen voor de sectie Internationale Technologische Ontwikkelingskunde (ITOK) bij de faculteit Technologie Management. Doel was een link te leggen tussen de kennis over technologie bij de TUE en een onderzoeksprogramma aan de Rijksuniversiteit Groningen aangaande productiviteitsmetingen.

Timmer vergeleek de arbeidsproductiviteit (de productie per werkende of per gewerkt uur) in de industriële sector van vijf belangrijke Aziatische economieën met die van de Verenigde Staten, koploper op dit gebied. De arbeidsproductiviteit is een algemeen aanvaarde maatstaf voor de technologische ontwikkeling van een land. Hoe hoger de arbeidsproductiviteit, hoe hoger de technologische ontwikkeling.

Timmer: “Een aantal Aziatische landen kent een geweldige economische groei. De groeicijfers zijn af te leiden uit het stijgende inkomen per hoofd van de bevolking. Maar dat wil nog niet zeggen dat deze landen op hetzelfde niveau van arbeidsproductiviteit zitten als West Europa of de Verenigde Staten. Integendeel, uit mijn onderzoek blijkt dat er grote niveauverschillen zijn. En het zijn juist die niveauverschillen die aangeven in hoeverre een land is ontwikkeld en wat de mogelijkheden zijn voor verdere groei.”

Om de grootte van de technologiekloof te kunnen bepalen, moest de promovendus productiviteitsvergelijkingen maken. Die geven aan hoe succesvol een land is in het combineren van mensen, machines, materialen, informatie, kennis en ervaring voor de productie van goederen en het leveren van diensten. Daarvoor reisde hij naar Taiwan en India waar hij bij bureaus voor statistiek prijzen verzamelde van zo’n driehonderd producten. “Een paar schoenen kost in India bijvoorbeeld 160 roepies (ongeveer acht gulden) en in de Verenigde Staten twintig dollar. Vergelijking van deze prijzen levert een industrie-specifieke omrekeningsfactor op, een soort alternatieve wisselkoers. Deze omrekeningsfactor veronderstel ik representatief voor de productie van, in dit geval, de gehele schoenenindustrie”, legt Timmer uit. Overigens was de wisselkoers hiervoor niet geschikt, omdat die slechts een ruwe benadering geeft van het relatieve prijsniveau in een land.

Dat Timmer zich richtte op de periode 1963-1993 heeft een praktische reden. “Voor die tijd zijn er nauwelijks gegevens voor handen. Bovendien vond de grote economische groei in deze jaren plaats.” De gegevens van China, Zuid Korea en Indonesië waren al eerder verzameld in het kader van het Groningse ICOP-project (International Comparisons of Output and Productivity).

Timmer: “Uit mijn proefschrift blijkt dat Zuid Korea en Taiwan het op technisch gebied heel behoorlijk doen. Zuid Korea is zelfs lid van de OECD. De arbeidsproductiviteit is tussen 1963 en 1993 sterk toegenomen ten opzichte van die in de Verenigde Staten. Deze twee landen hebben duidelijk een inhaalslag gemaakt, maar die is nog lang niet voltooid. De productiviteit is nog steeds niet erg hoog, omdat ze vanaf een heel laag technologisch niveau moesten beginnen. Ook hebben de meeste producten weinig toegevoegde waarde. Een uitzondering is bijvoorbeeld de fabricage van memory chips, daarin blinkt Zuid Korea uit.” Maar dat is niet genoeg. De Verenigde Staten produceren volgens cijfers uit 1993 per gewerkt uur vier keer zo veel als Taiwan en drie keer zo veel als Zuid Korea.

China, Indonesië en India hebben in de onderzochte dertig jaar vrijwel niets van hun achterstand ingelopen, de technologiekloof is constant gebleven, zo blijkt uit het proefschrift. Zeker, er was sprake van inkomensgroei, maar die was vooral te danken aan de inzet van menskracht en kapitaal en de overstap van een agrarische naar een meer industriële samenleving.

De Azië-crisis, die vooral Indonesië heeft getroffen, is buiten beschouwing gelaten. “Dat land zou weleens tien jaar terug in de tijd kunnen zijn geworpen”, schat Timmer. Er is ook goed nieuws. In Zuid Korea zijn al tekenen van herstel te zien en Timmer voorziet dat in de vijf onderzochte landen nog volop economische groei mogelijk is en ruimte voor technologische ontwikkelingen. Dat Azië binnen afzienbare tijd tot de koplopers zal behoren, zit er volgens hem echter niet in. “Dat vraagt een heel andere instelling dan deze landen nu hebben. Ze zijn gewend om tegen relatief geringe kosten technologieën van andere landen over te nemen of te imiteren. Wie tot de technologische top wil behoren, zal zelf nieuwe technieken moeten ontwikkelen. Innoveren in plaats van imiteren.”

De doctor verwacht dat beleidsmakers bij de Wereldbank of het Internationale Monetaire Fonds zijn bevindingen goed kunnen gebruiken, bijvoorbeeld voor ontwikkelingsplannen van Afrika. “Vergeet niet dat Azië in de jaren vijftig net zo arm was als Afrika”, zegt Timmer. Zelf heeft hij veel geleerd van de multidisciplinaire aanpak van de faculteit Techniek en Maatschappij. “Vanuit diverse invalshoeken, zoals juridisch, sociologisch, historisch en technisch, wordt daar naar een probleem gekeken. Dat was ik met mijn economische achtergrond niet gewend. De TUE heeft dan ook veel invloed gehad op de manier waarop ik mijn onderzoek heb gedaan.”/. /.














Website