/Voorpagina
/Mensen
/Nieuws
/Opinie
/Cultuur
/Studentenleven
/Achtergrond
/Onderzoek
/English page
/Reportage
/Bestuur
/Ruis
/Harmpje
/Colofon
/Vacatures
/Mensa
/Oude cursors
/pdf formaat
/Faculteits Berichten
/Zoeken
/TUE
/ Cursor nummer 2 nummer 2

jaargang 42, 10 februari 2000


Bestuur

Untitled Document Deregulering is het begin van nieuwe regels

Onderhandelen/Fred Gaasendam

Door middel van een eind vorig jaar van kracht geworden algemene maatregel van bestuur is de verantwoordelijkheid voor de arbeidsvoorwaarden bij universiteiten overgegaan van de minister naar de universiteiten zelf. Op dit moment is dat een ‘technische’ verandering, zonder gevolgen voor de rechtspositie van het universitaire personeel. Dat zal in de toekomst echter anders worden.

In de wet Modernisering Universitaire Bestuursstructuur is deregulering geregeld, hoe paradoxaal dat ook mag klinken. De minister van Onderwijs en Wetenschappen moet zich niet meer en detail bemoeien met de universiteiten, maar stelt daarvoor anderen aan die dat voor hem doen. De meest zichtbare uiting van dit decentraliseren van verantwoordelijkheden zijn de bij de universiteiten ingestelde Raden van Toezicht, raden die een college van bestuur op zijn functioneren moeten beoordelen.

Behalve de overdracht van dit soort bestuurlijke verantwoordelijkheden wil de minister met de wet in de hand nog meer verantwoordelijkheden delegeren. Het overleg over de arbeidsvoorwaarden bijvoorbeeld. Vorig jaar op 16 december werd het besluit Decentralisatie Arbeidsvoorwaardenvorming Universiteiten in de Staatscourant gepubliceerd. Daarmee werd deze zogeheten ‘algemene maatregel van bestuur’ officieel van kracht. De maatregel is gebaseerd op een op 1 juni afgesloten convenant tussen de minister, de VSNU, de universiteiten en de werknemersbonden.

Een en ander betekent dat de bonden niet meer met de minister onderhandelen over de primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden van het universitaire personeel, maar met de VSNU. De regeling is met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 1999 geldig. De VSNU moet dus gezien worden als de vertegenwoordiger van de universiteiten als het gaat om de behartiging van de werkgeversbelangen.

Solidariteit

Het gevolg van de decentralisatie is dat er binnen de onderwijssector verschillen gaan ontstaan in de rechtspositie van het onderwijspersoneel. Bij het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs kunnen in het vervolg andere afspraken worden gemaakt over regelingen met betrekking tot ontslag, ziekte en arbeidsongeschiktheid, dan bijvoorbeeld voor het HBO en de universiteiten. Die uiteenlopende verschillen kunnen de onderlinge solidariteit danig onder druk zetten. Dat is voor de positie van de bonden niet prettig. Solidariteit is van oudsher een bindmiddel bij de onderhandelingen. Versnippering en uitholling van de onderhandelingspositie kunnen een bedreiging worden voor de slagvaardigheid van de bonden, zo is de vrees van ing. Martin van Gessel, onderhandelaar namens de CFO.

Overigens verandert er door de maatregel van bestuur op dit moment niets in de rechtspositie van het universitaire personeel. Het enig merkbare verschil op dit moment is de andere benaming die gebruikt wordt voor allerlei regelingen. Zo verandert BWOO in WNU (Werkloosheidsregeling Nederlandse Universiteiten), BZAOO wordt ZANU (Ziekte- en Arbeidsongeschiktheids-

regeling Nederlandse Universiteiten) en ZKOO en ZVO worden vervangen door het acroniem ZNU (Ziektekostenregeling Nederlandse Universiteiten).

Van Gessel ziet in de nabije toekomst toch veel veranderingen in de rechtspositie van het universitaire personeel opdoemen. De deregulering leidt namelijk tot het vaststellen van nieuwe regels. “Per 1 januari 2001 wil de regering de regeling OOW van kracht laten worden (Overheidswerknemers Onder Werknemersverzekeringen). De huidige regelingen staan formeel los van bijvoorbeeld WW en Ziektewet. Per 1 januari 2001 gaan als gevolg van de OOW-operatie echter WW en ZW ook voor TUE-medewerkers gelden. Er wordt nu hard gewerkt aan regelgeving die de betere rechten en aanspraken van WNU, ZANU en ZNU vastlegt als een ‘bovenwettelijk’ recht. De van kracht geworden algemene maatregel van bestuur stelt namelijk dat nieuwe regelingen ook in de toekomst niet onder het wettelijk minimum van sociale zekerheid mogen uitkomen. Dat betekent dat universitaire werkgevers niet iets in onderhandeling kunnen brengen wat uiteindelijk uitkomt op een slechtere regeling dan de wet voorschrijft. Het is echter de vraag is of je bij toekomstige CAO-onderhandelingen in alle gevallen dezelfde rechten kunt realiseren als de rechten die een universitaire werknemer nu heeft. Er moeten voortaan afwegingen gemaakt worden tussen gewenste verbeteringen in het totale arbeidsvoorwaardenpakket.”

Performance-indicatoren

Behalve verschillen in arbeidsvoorwaarden die kunnen ontstaan tussen de verschillende sectoren in het onderwijs zijn er in de toekomst ook meer verschillen mogelijk tussen universiteiten. Dat komt door de ‘bedrijfseigen regelingen’, zoals dat in het bedrijfsleven heet. Die afwijkende afspraken moeten dan wel passen binnen de raamafspraken die de VSNU maakt met de vakorganisaties. “De beloning van AIO’s bij de Technische Universiteiten wijkt nu al af van de beloning bij de algemene universiteiten,” zegt drs.ing. Jos Hermus, hoofd van de stafafdeling Personeel en Organisatie. De TU Eindhoven wil binnen de CAO-raamafspraken zoveel mogelijk de eigen arbeidsvoorwaarden regelen. “Dat gaat natuurlijk niet zo ver dat we een eigen CAO willen hebben voor de TUE. Maar er zijn zaken die we echt anders doen dan de andere universiteiten, zoals bijvoorbeeld de wijze waarop we omgaan met functionerings- en beoordelingsgesprekken. Daarvoor ontwikkelt de TUE haar eigen systeem van ‘performance-indicatoren’. Dat is anders dan bijvoorbeeld in Delft. Dat heeft onder meer te maken met een andere positie van de decaan van een faculteit. Die is veel meer een manager, een directeur, dan de decaan in Eindhoven. Die staat veel dichter bij zijn wetenschappelijke vakgenoot met wie hij ook beoordelingsgesprekken voert. Dat vereist dat je functionerings- en beoordelingsgesprekken strak aanpakt, met werkbare afspraken.”

Eigen meesterschap

De CAO-onderhandelingen zullen in ieder geval heel anders van karakter worden dan vroeger. Toen zaten bonden en minister met elkaar om de tafel en werden afspraken voor de hele sector gemaakt. In de nieuwe situatie slaat de differentiatie toe. De vraag is nu of de VSNU het als onderhandelingspartner daardoor makkelijk of moeilijk gaat krijgen. Universiteiten hebben namelijk de neiging zich te willen onderscheiden van de andere universiteiten, onder andere door een geprofileerd personeelsbeleid. Dat kan het onderhandelingsproces weerbarstig maken, omdat de VSNU dan steeds voor overleg terug moet naar de universiteiten.

Jan Willem Vos, voorlichter van de VSNU, verwacht echter dat een en ander geen problemen zal opleveren. “In onze Nota van Inzet geven we al aan dat we streven naar eigen meesterschap van de universiteiten. In de CAO-onderhandelingen bekijk je dingen dus niet en detail. Af en toe zal de VSNU natuurlijk met de achterban moeten overleggen, maar veel zal dat toch niet zijn.” Vos wijst er verder op dat ook de bonden differentiatie in de regelingen willen, namelijk de ‘CAO à la carte’: een pakket van arbeidsvoorwaarden, waaruit gekozen kan worden. De onderhandelingen zullen daarom naar zijn verwachting een ‘goed proces’ worden.

Binnen niet al te lange tijd zullen we weten of het allemaal echt soepel zal verlopen. Eind februari hebben namelijk zowel de VSNU als de bonden hun inzet bepaald voor de onderhandelingen over de nieuwe CAO en beginnen de besprekingen.

Wie de huidige regelingen onder de nieuwe naam eens nader wil bekijken, kan terecht op de site van de VSNU: http://www.vsnu.nl./.














Website