/Voorpagina
/Nieuws
/Mensen
/Achtergrond
/Academie
/Onderzoek
/Opinie
/Reportage
/Bestuur
/Cultuur
/Studentenleven
/Ruis
/Harmpje
/Colofon
/Vacatures
/Mensa
/Oude cursors
/pdf formaat
/Faculteits Berichten
/Zoeken
/TUE
/ Cursor nummer 1 nummer 8

jaargang 42, 13 januari 2000


Opinie

Untitled Document

En ik vind...

In de nieuw-

jaarstoespraak sprak de voorzitter van het College van Bestuur dr. ir. Henk de Wilt, over het ideaalbeeld van een geëngageerde universiteit die de dialoog zoekt met de maatschappij. Een zeer lovenswaardige gedachte. Een instelling als de TUE mag zich niet beperken tot de eigen wetenschappelijke wereld en haar

financiers.

De TUE is van oudsher sterk verbonden met Philips. Veel onderzoek wordt in samenwerking met Philips verricht, afgestudeerden vinden een baan bij Philips en de voorzitter van de Raad van Toezicht, Cor Boonstra, is tevens topman van Philips. Een week voor de toespraak van De Wilt besloot de Philips directie een fabriek van de zeer winstgevende Philips-lighting divisie in Terneuzen te sluiten. De fabriek wordt nu verplaatst naar Polen waar de lonen een stuk lager zijn.

Vanuit een bedrijfseconomisch oogpunt zijn voor de sluiting argumenten aan te voeren, maar wat zijn de maatschappelijke kosten? In een dergelijk geval kan een maatschappelijk geëngageerde universiteit het er niet bij laten alleen na te rekenen of zo’n beslissing de juiste is voor de winst-maximalisatie van Philips. Men zou tevens het debat moeten stimuleren over de maatschappelijke gevolgen. Gevolgen die ook direct van invloed kunnen zijn voor TUE-studenten, van wie een niet onbelangrijk deel uit Zeeuws-Vlaanderen komt. Door de sluiting van de fabriek in Terneuzen gaan 280 arbeidsplaatsen verloren. Maatschappelijk engagement betekent dat men zich niet alleen druk maakt over de toekomst van collegawetenschappers en hoog opgeleiden, maar zich ook afvraagt wat er gebeurt met lager opgeleiden in de kenniseconomie.

ESVB

Untitled Document In een onder alle medewerkers van onze universitaire gemeenschap verspreide brochure laat de voorzitter van ons College van Bestuur zich uit over een spreker die onlangs in dezelfde heilige hallen sprak als waar de voorzitter zijn in de brochure vervatte nieuwjaarstoespraak hield. De bedoelde spreker had daar op een uiterst afgewogen wijze zijn publiek deelachtig gemaakt van zijn bezorgdheid over de opvattingen over en de mogelijkheden voor fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. De voorzitter haalt een oude debaterstruc uit: hij schetst een karikatuur van de opvattingen van de gewraakte spreker en bestrijdt die dan met verve.

Daar de voorzitter de identiteit van de bestreden spreker te raden overlaat zal ik die maar onthullen. Het betreft prof. dr. H.C. Hemker, hoogleraar biochemie aan de Rijksuniversiteit Maastricht en de gelegenheid was de laatste Holstlezing.

In zijn rede ‘Een bloedstollende geschiedenis’ verhaalt Hemker over zijn en anderer onderzoek waarvan uiteindelijk het maatschappelijk nut boven iedere twijfel verheven is. Hij wijst er ook op dat het onderzoek zoals het is gedaan en waarom het is gedaan ooit is gekomen uit de nieuwsgierigheid van de betreffende onderzoekers.

Hij wijst er op dat weliswaar ook door de hedendaagse Batavussen Droogstoppel wel het verband wordt erkend tussen bedrijfsresultaten en innovatie en tussen innovatie en fundamenteel onderzoek. Maar dat het Batavus’ eerste opdracht is te zorgen voor shareholder value en hij daarom alleen maar geïnteresseerd is in planbare research. Hemker wijst er verder op dat ontdekkingen ipso facto niet te plannen zijn maar wel wellicht voorvoeld door een onderzoeker met intuïtie En wanneer het praktisch nut dan komt is het ook uiterst onvoorspelbaar. Batavus Droogstoppel ziet nu wel het nut van Boole’se algebra, maar pas nadat de computer gemeengoed is geworden.

Kortom Hemker wijst er op dat door de nogal sterk in de mode zijnde opvattingen over planbaarheid en maatschappelijke relevantie zowel bij de industrieel Batavus Droogstoppel als bij zijn familieleden die wat in de melk te brokkelen hebben bij NWO, dat fundamentele onderzoek waarvan we het op de lange termijn moeten hebben, op de tocht komt te staan. Dat noemt de voorzitter een ietwat romantisch betoog. Dat sluit aardig aan bij wat ik mij herinner over de Max Havelaar en de houding van de daar bedoelde betovergrootvader van drs. Batavus Droogstoppel tegenover de gedichten van Heine.

Maar wat mij het meest verontrust is dat de voorzitter van het College van Bestuur een op lange ervaring gestoelde en op evenwichtige wijze naar voren gebrachte opinie zo weet te versimpelen en net doet of de geachte Holstlezer een betoog heeft gehouden een revolutionair uit de late jaren zestig waardig. Schreef hij niet: “Vooral ondernemers werden door de spreker in de beklaagdenbank geplaatst”. Ik moet helaas constateren dat de voorzitter wel heeft gehoord maar niet heeft geluisterd.

Prof. dr. F.W. Sluijter

Untitled Document In zijn nieuwjaarstoespraak ‘De geëngageerde Universiteit’ verwijst dr.ir. H. de Wilt naar mijn recente Holstlezing. In een reactie daarop (zie hierboven) laat collega Sluyter zien dat De Wilt mij daar naar de letter en naar de geest verkeerd citeert. Terecht diagniosticeert hij een aloude oratorische handigheid: Eerst iemand verkeert citeren om hem dan op grond van dat citaat in het ongelijk te stellen. Evenmin als Sluyter kan ik de elegantie van de procedure bewonderen. In tegenstelling tot Sluyter kan ik echter wel begrip, en zelfs een zekere sympathie opbrengen voor dit malle gedoe.

Laat ik echter eerst even alle lezers op de hoogte brengen van de voorgeschiedenis.

In mijn Holstlezing voer ik de oude Hollandse handelsgeest ten tonele, gepersonificeerd in de onsterfelijke Batavus Droogstoppel, makelaar in koffie. Voor die lezers die beter thuis zijn in de “Wie is Wie” dan in de Nederlandse klassieken voeg ik toe dat ik hier verwijs naar een personage uit de Max Havelaar van Multatuli (Edouard Douwes Dekker, 1820-1887) een boek dat ik vroeger, op de HBS heb gelezen. Die man, net zoals zijn nakomelingen in het huidige nederlandse bedrijfsleven en sommige besturen, was ongevoelig voor fundamentele research en poëzie. Alleen dat wat onmiddellijk en bewijsbaar aan zijn welzijn bijdroeg had in zijn ogen nut. Ik liet zien dat zulke mensen door het najagen en afdwingen van “bruikbare” korte termijn resultaten een gevaar zijn voor het verkrijgen van fundamenteel nieuwe resultaten. Resultaten die zo nieuw zijn dat ze door niemand kunnen worden voorzien behalve door de onderzoekers zelf. Een goede voorraad van dergelijke, op voorhand niet om het gewin verkregen, resultaten, betoogde ik, is essentieel voor de lange termijn ontwikkeling van de technologie en dus van onze welvaart.

Op grond hiervan verweet De Wilt mij “De noodzakelijke wetenschappelijke vrijheid te absoluut te interpreteren en een verkeerd soort maatschappelijk isolement te idealiseren”. Letterlijk zegt hij: “Zo hield nog niet zo lang geleden een spreker in deze zaal een betoog dat er vrij vertaald op neer komt dat wetenschappelijke vooruitgang slechts tot stand komt als wetenschappers aan de

aandacht van de maatschappij ontsnappen, als ze vrij en ongehinderd door menselijke en maatschappelijke noden en wensen hun eigen wetenschappelijke intuïtie kunnen volgen”.

Welnu, viervijfde van mijn lezing ging over mijn eigen onderzoek, dus over de diagnostiek en behandeling van thrombose. Dat is, herinner ik De Wilt, het ziektebeeld dat ten grondslag ligt aan hartinfarct en beroerte en nog zo wat ziekten die samen de halve Nederlandse bevolking aan haar einde helpen. De lezer kan daaruit afleiden dat ik niet wars ben van het engagement. Maar, hoe graag ik me daar ook op beroep, het is niet het engagement dat de waarde van een onderzoek uitmaakt. Die waarde wordt alleen bepaald door de kwaliteit van dat onderzoek. Alle onderzoek is maatschappelijk relevant betoogde ik (want eens in de toekomst toepasbaar) behalve slecht, ongeïnspireerd of doodgepland onderzoek. Verder signaleerde ik dat op dit moment, in Nederland, de directies van grote bedrijven (inderdaad: om de shareholders value op te krikken), de politiek, maar zelfs ook NWO, de neiging hebben om het onderzoekers moeilijk te maken hun inspiratie te volgen en ze liever belonen voor het verkrijgen van middelmatige korte termijn resultaten waar de wetenschappelijke vooruitgang niet mee is gediend.

Zo, nu zijn de lezers op de hoogte en kan ik uitleggen waarom ik best wel tevreden ben met De Wilts karikaturale weergave van mijn standpunt.

In de eerste plaats zou iedere weergave van mijn redenering die ook maar in de buurt zou komen van wat ik echt gezegd heb vast een groot gedeelte van zijn gehoor op de gedachte gebracht hebben dat ik misschien geen ongelijk had. Dan zou De Wilt van de wal in de sloot geraakt zijn en wie zal hem kwalijk nemen dat hij dat wilt vermijden?

In de tweede plaats is De Wilts benadering gestoeld op het sympathieke, romantische maar weinig realistische idee van een “maakbare” wereld. De Bazen hoeven het machtwoord maar te geven en de geleerde knechten komen met de geniale oplossingen aandraven. Maar iemand die al enige tijd aan een universiteit rondloopt zou behoren te weten dat het zo niet gaat. In de Sovjet Unie is het ook mislukt, ondanks het onmiskenbare talent van de sovjetgeleerden en de onmiskenbare macht van hun bazen.

Ten derde ben ik blij met de reactie van de voorzitter van het College van Bestuur, omdat zij bewijst dat ik doel heb getroffen. De psychologie leert ons dat de eerste reactie op een onwelkome boodschap een onveranderlijk heftige, onredelijke ontkenning is. Maar niet alleen zijn heftige, onredelijke ontkenning bewijst dat hij van mijn betoog meer heeft begrepen dan hij wilt bekennen, in de rest van zijn verhaal lees ik hier en daar aanwijzingen dat hij best door heeft dat de wetenschap op zich, ook zonder zijn nut voor onmiddellijke toepassing, een cultuurgoed is waar de toekomst van Nederland van af hangt.

Misschien moet ik wat gas terug nemen, want er is in het onderzoek veel voetenwerk wat zich wel degelijk laat programmeren. “Zoek dat eens even voor me uit”. Nodig, voorspelbaar en onmiddellijk bruikbaar. Daar heeft De Wilt het waarschijnlijk over, maar ik niet. Er is ook het onderzoek dat zich begeeft op wezenlijk nieuw terrein en daar ontdekkingen doet van fundamentele aard. Het onderzoek waar de resultaten komen als de wind van de inspiratie waait en niet als de baas het zegt. Ik betoog dat zulk onderzoek meer maatschappelijk belang heeft dan De Wilt en de zijnen inzien. Ik beweer ook dat de planning daarvan maar aan de geleerden zelf moet worden over gelaten. Al is het voor een dekselse bestuurder natuurlijk een eng idee om wat controle te verliezen. De Wilt moet er maar vrede mee hebben dat het toch een fictie is dat u (of “de maatschappij”) de resultaten van onderzoek wezenlijk zou kunnen beïnvloeden. Anders hadden de alchemisten wel goud gevonden in opdracht van hun vorst. Kennedy kon vragen om binnen tien jaar een man op de maan te zetten, onder andere omdat er al voldoende nutteloze fundamentele research gedaan was. Reagan kon zich onsterfelijk belachelijk maken door aan te kondigen dat binnen tien jaar de kanker overwonnen zou zijn. Er was nog niet genoeg irrelevante research gedaan.

Het verschil tussen De Wilt en mij, is het verschil tussen de bestuurder en de geleerde en het verschil tussen bestuurder en geleerde is het verschil tussen macht en gezag. De Wilt moet zijn macht gebruiken om de wetenschap te beschermen. Hij kan op mijn gezag

aannemen dat de maatschappij daarmee gediend is.

Prof.dr. H.C. Hemker














Website