/Voorpagina
/Nieuws
/Mensen
/Achtergrond
/Academie
/Onderzoek
/Opinie
/Reportage
/English page
/Cultuur
/Studentenleven
/Ruis
/Harmpje
/Colofon
/Vacatures
/Mensa
/Oude cursors
/pdf formaat
/Faculteits Berichten
/Zoeken
/TUE
/ Cursor nummer 2 nummer 1

jaargang 42, 3 februari 2000


Onderzoek

Untitled Document ìDe grote omslag naar OGO is

gemaakt, nu is het vooral fine tunenî

OGO/Gerard Verhoogt

Sinds dit studiejaar wordt op alle faculteiten van de TUE het Ontwerp Gericht Onderwijs ingevoerd. Dr. Diana Vinke evalueert als medewerkster Kwaliteitszorg het onderwijs bij de faculteit Werktuigbouwkunde. Hier heeft men al een aantal jaren ervaring met OGO. Dr. Hennie ter Morsche is begeleider van OGO-projecten bij de faculteit Wiskunde en Informatica. Deze faculteit begon dit studiejaar met OGO.


Twee studenten van de faculteit Werktuigbouwkunde tijdens een van de constructiewedstrijden. Foto Bram Saeys

Faculteit Werktuigbouwkunde

Al in 1994 begon de faculteit Werktuigbouw met Probleem Gestuurd Onderwijs (PGO), waarbij al veel ontwerpopdrachten werden gebruikt. Nu is PGO vervangen door OGO, met meer nadruk op de inhoud van de casussen. Voorbeelden van een casus zijn een CAD-project, het ontwerpen van een leidingsysteem of de bekende constructiewedstrijd met een test in de Dommel. In de loop van de studiejaren nemen de moeilijkheid van de casussen en de eigen verantwoordelijkheid van de studenten toe.

Vinke: ìStudenten ervaren het OGO in het algemeen als zeer positief. Het motiveert ze en ze hebben het idee dat ze samen iets maken. In de casussen passen ze kennis en vaardigheden toe, die ze het vorige trimester in de vakken kregen. Dat werkt als een herhalingsoefening Èn als integratie. De groepsrapportage per casus varieert van een debat of presentatie tot een groepsverslag of wedstrijd.ì

Komt het voor dat studenten zich drukken in de werkgroepen?

Vinke: ìMeeliftgedrag komt voor, maar is zeker geen standaard verschijnsel. Wel is het voor een tutor moeilijk vast te stellen. Hij ziet studenten alleen bij de groepsbijeenkomsten en daarbuiten moeten ze ook veel doen. Maar in het algemeen is de sociale controle best goed, als iemand meelift komt dat meestal wel naar voren.î

Het uiteindelijke cijfer is een combinatie van een groepscijfer voor de rapportage en een individuele beoordeling door de tutor. En beiden moeten voldoende zijn. Vinke: ìWe denken er over om peer ranking in te voeren, waarbij studenten ook elkaar beoordelen. Docenten blijken trouwens makkelijker een onvoldoende te geven bij het nakijken van tentamens dan bij OGO. Er zit blijkbaar toch een spanningsveld tussen de rol van begeleider en beoordelaar.î

Dus studenten hebben nauwelijks kritiekpunten?

Vinke: ìSommigen vinden dat ze te veel tijd aan de casussen moeten besteden. Als het bijvoorbeeld om een studieadvies gaat, wordt studenten als eerste gevraagd ëHoeveel vakken heb je gehaald?í Elk vak wordt namelijk afzonderlijk getentamineerd, terwijl een student voor de gezamenlijke casussen per trimester ÈÈn eindcijfer krijgt. Men heeft wel het idee geopperd om per half trimester een cijfer te geven, maar dat idee is nog niet verder uitgewerkt.î

Evenwicht

Docenten krijgen een compleet andere rol dan in het reguliere onderwijssysteem. Ze worden van ëallesweterí een tutor, die juist terughoudend moet zijn omdat de studenten de kennis zelf moeten verwerven. Voor de invoering van PGO kregen alle tutoren een speciale training, die nieuwe OGO-docenten ook krijgen. Verder is er regelmatig overleg tussen tutoren, waarbij een thema als het evenwicht vinden tussen ëniks zeggení en ëalles vertellení niet zelden terugkomt.

Vinke: ìDe meeste docenten staan positief tegenover hun begeleidende rol in het OGO. Ze hebben veel meer en directer, persoonlijker contact met studenten. Vakken waren eerst van elkaar gescheiden, nu werken docenten meer vanzelf en vaker samen, wat ook een voordeel is.

Dus ook van die kant alleen positieve ervaringen?

Vinke: ìVoor PGO moest er gesneden worden in het curriculum. Dat ging ten koste van de traditionele practica. Voor een deel komen die vaardigheden wel aan bod in korte trainingen binnen het OGO. Maar het is de vraag of dat nu voldoende gebeurt.î

Het onderwijs op de faculteit noemt Vinke een mengvorm van OGO, met enerzijds de casussen en anderzijds de vakken. Vinke: ìHet is moeilijk om bij een discipline als werktuigbouwkunde lles volgens OGO te doen. Deze studie kent een hiÎrarchische structuur in de kennisopbouw. Maar de grote omslag is gemaakt, nu is het vooral fine tunen.î/.

Untitled Document Faculteit Wiskunde en Informatica

“Veel mensen denken ‘bij een vak als wiskunde zal Ontwerp Gericht Onderwijs wel moeilijk zijn’. Dat is bepaald niet zo. Die redenering is gebaseerd op het idee dat wiskunde alleen met formules werkt en dat er maar één, dwingende uitkomst is. Juist studenten die van onze opleiding komen zijn erop gericht om in verschillende richtingen en omgevingen te werken”, vertelt Hennie ter Morsche, die zich als opleidingsdirecteur bezighoudt met OGO bij de faculteit Wiskunde.

In 1995 begon de faculteit Wiskunde met modelleerpractica en die worden nu uitgebouwd naar OGO. Studenten werken aan opdrachten die bewust enigszins vaag en niet wiskundig gesteld zijn. Het gaat bijvoorbeeld om wachtrijen bij stoplichten, het saneren van vervuild grondwater of schimmelgevoeligheid van bouwmaterialen.

Voorheen vonden velen het bij de faculteit Wiskunde vanzelfsprekend dat studenten eerst een aantal standaardvaardigheden leerden. Terwijl OGO er juist vanuit gaat dat studenten dingen zelf ontdekken en dat ze (leren) samenwerken. Ter Morsche: “Daar kun je niet vroeg genoeg mee beginnen. Dus beginnen we al in het eerste trimester met de eerste, algemene modelleeropdrachten, die gebaseerd zijn op de kennis van het vwo. Opdrachten in het tweede jaar zijn gericht op de drie stromen: de wiskunde van de bedrijfsvoering, van de digitale communicatie en van de techniek. In het derde jaar hebben we een aantal projecten, die samen zes studiepunten waard zijn. Ze zijn gericht op de keuze die studenten gemaakt hebben en vragen enige specialistische kennis. Het liefst zou ik die zes studiepunten in het derde studiejaar besteden aan interfacultaire projecten. Maar dan stuit je op nogal wat gemeenschappelijke voorwaarden als synchrone roosters en gelijke beoordeling.”

De opzet is bij Wiskunde, net als bij andere faculteiten, niet honderd procent OGO. Ter Morsche: “We hebben wel een goede dosering tussen OGO en het vakonderwijs. De ‘gewone’ vakken worden getentamineerd of studenten sluiten die af met een opdracht. Ik zou er trouwens voor zijn de praktische vaardigheden bij een aantal bij elkaar passende vakken tegelijk af te rekenen met één OGO-achtige opdracht.”

Groei

Studenten reageren in het algemeen heel positief op OGO omdat ze veel meer zelf kunnen doen en omdat ze veel vrijer zijn. Ter Morsche: “In het begin van een modelleeropdracht denken ze vaak ‘Ik zie er geen kop of staart aan’. Aan het eind staan ze versteld wat ze allemaal hebben gedaan en ontdekt. Ze denken ook nog vaak dat er maar één oplossing goed is, wat helemaal niet zo hoeft te zijn. Daar moeten ze echt aan wennen.”

Toen er bij Wiskunde werd begonnen met het modelleeronderwijs, waren veel docenten zeer sceptisch. Ter Morsche: “Je hoorde termen als ‘tijdverlies’ en opmerkingen als ‘ze moeten gewoon veel vakken doen’. Die kritiek is zeker afgenomen, meer dan vroeger zien medewerkers de meerwaarde van OGO. Anderen nog steeds niet, maar dat heb je bij elke verandering, zie ook het studiehuis. Maar met OGO zijn we ons veel bewuster geworden van de onderwijs- en leerprocessen die zich bij het modelleren afspelen. Die groei komt door de ervaringen, de samenwerking met docenten van de andere faculteiten, maar ook door de ondersteuning van het Onderwijs Service Centrum.”/.














Website