/Voorpagina
/Mensen
/Nieuws
/Opinie
/Cultuur
/Studentenleven
/Achtergrond
/English page
/Onderzoek
/Reportage
/Bestuur
/Ruis
/Harmpje
/Colofon
/Vacatures
/Mensa
/Oude cursors
/pdf formaat
/Faculteits Berichten
/Zoeken
/TUE
/ Cursor nummer 2 nummer 7

jaargang 42, 16 maart 2000


Bestuur

Untitled Document Bewuster omgaan met auteursrecht

Wetenschappers zouden minder scheutig moeten worden met het uit handen geven van de exploitatierechten van hun werk. Dat stelt mr. Wilma Mossink, medewerkster van de dienst Juridische Zaken van de Open Universiteit Nederland.

Mossink deed in opdracht van de Stuurgroep voor Wetenschappelijke Informatievoorziening (IWI) onderzoek naar de manier waarop universiteiten omgaan met auteursrechten. Wanneer wetenschappers bewuster omgaan met hun auteursrechten, versterkt dat de strategische positie van de universiteit ten opzichte van de uitgeverswereld behoorlijk. Het IWI wil dat in de nieuwe CAO duidelijke bepalingen rond auteursrechten opgenomen worden en zal overleggen met wetenschappers over het gebruik van wetenschappelijke publicaties.

Bij wie liggen de rechten van een wetenschappelijke publicatie? Over die vraag wordt al sinds 1912 gedebatteerd. In dat jaar trad de Auteurswet in werking. Liggen de rechten bij de universiteit die de middelen verschaft en de mogelijkheden biedt aan een wetenschapper om zijn onderzoek te doen? Of liggen alle rechten juist bij de wetenschapper die autonoom besluit welk onderzoek hij gaat doen, welke mensen hij inzet en hoe hij zijn onderzoek opzet?

“Je moet een onderverdeling maken”, zegt Mossink. “Auteursrecht valt uiteen in exploitatierecht en persoonlijkheidsrecht. Wie de exploitatierechten heeft van een publicatie kan er, grof gezegd, geld mee verdienen. De persoonlijkheidsrechten daarentegen beschermen de persoonlijke band tussen de auteur en het werk. Die bepalen dat een werk zonder toestemming van de auteur niet aangepast of bewerkt mag worden.” Exploitatierechten zijn overdraagbaar, persoonlijkheidsrechten niet. Een auteur kan alleen afstand doen van zijn persoonlijkheidsrechten. In het bedrijfsleven geldt in de meeste gevallen eenvoudigweg dat de rechten van alles wat in opdracht van de werkgever gemaakt is, automatisch bij de werkgever liggen. In de universitaire wereld ligt dat anders. Zowel de exploitatierechten als het persoonlijkheidsrecht liggen bij de auteur. “Volgens de tegenstanders van het werkgeversauteursrecht van universiteiten is er geen sprake van een normale wergever/werknemer-verhouding”, zegt Mossink. “Zo is er bijvoorbeeld geen sprake van een gezagsverhouding omdat een wetenschapper academische vrijheid geniet. Ik ben het daar niet mee eens. Ik vind dat het werkgeversartikel, artikel 7 van de Auteurswet, gewoon van toepassing is op de relatie tussen universiteit en werknemer.”


Foto: Bram Saeys

Drie keer

Door deze situatie betaalt een universiteit in veel gevallen drie keer voor een wetenschappelijke publicatie. De eerste keer wanneer de onderzoeker geld en faciliteiten krijgt op de universiteit. Daarna moet de universiteit betalen om de resultaten van dit werk op te mogen nemen in readers en databanken. Verder betaalt de de universiteit een dubbeltje voor elke kopie die van een auteursrechtelijk beschermd werk wordt gemaakt. Tenslotte betaalt de universiteit nog eens een astronomisch bedrag voor een abonnement op het wetenschappelijke tijdschrift waarin het onderzoek gepubliceerd is. “In feite hebben de universiteiten zich daar altijd bij neergelegd. De opkomst van de informatiemaatschappij heeft daar echter verandering in gebracht. Vroeger betaalde je voor een publicatie en had je hem ook echt in je kast staan. Tegenwoordig koop je voor veel geld het recht om in een databank te mogen zoeken.” Uitgevers van wetenschappelijke publicaties zagen deze trend allang aankomen en hebben zich op tijd hierop voorbereid. De universitaire wereld begon daar veel later mee en ziet zich nu geconfronteerd met enorme kostenposten, omdat elke keer weer betaald moet worden om bepaalde informatie in te kunnen zien of te gebruiken.

Mogelijkheden

Er zijn wel mogelijkheden om die kosten te drukken. Mossink: “Een wetenschapper hoeft niet alle rechten over te dragen. Hij zou een uitgever toestemming kunnen geven tot het uitbrengen van zijn werk. Tegelijkertijd zou hij kunnen laten vastleggen dat de universiteit het werk mag opslaan in een databank en gebruiken ten behoeven van onderwijs. Ook zou hij af kunnen zien van gelden die voortkomen uit het reader- en reprorecht.”

Het liefst zou het IWI zien dat deze mogelijkheden goed worden geregeld in de CAO en in overleg met de wetenschappelijke uitgevers. Daarom is het onderzoek van Mossink aangeboden aan de VSNU die namens de universiteiten onderhandelt over de CAO. De onderhandelingen voor de nieuwe CAO beginnen volgende maand. Daarnaast zouden de universiteiten ook een gezamenlijk auteursrechtenbeleid moeten voeren. Als vervolg op haar onderzoek heeft Mossink, vooruitlopend daarop, een auteursrechtenbeleid opgesteld. Tot slot moeten ook individuele wetenschappers doordrongen worden van het belang zuiniger om te springen met hun auteursrechten. Met name op dat gebied is voor het IWI nog veel werk te verrichten./.

Het boekje ‘Auteursrechten op wetenschappelijke publicaties’ is uitgegeven door de stichting SURF/IWI en is verkrijgbaar bij SURF. Telefoon: 030-2346600. Email: pietersen@surf.nl.

Untitled Document ICT leidt tot meer vrijheid en hogere werkdruk

Dat de introductie van computers, gsm-telefoons en andere ICT-mogelijkheden de manier waarop mensen werken onvoorstelbaar beïnvloed heeft, hoeft geen betoog. Of deze veranderingen ook verbeteringen met zich meebrengen is niet altijd even helder. Het Rathenau instituut is begin 1999 een project gestart om te onderzoeken in hoeverre dat het geval is. Uit het project blijkt onder meer dat de vrijheid die ICT biedt om het werk zelf in te vullen ook tot gevolg heeft dat de werkdruk toeneemt.

ICT is op de universiteit al geruime tijd een sleutelwoord. Laptop, gsm, ICQ, email, videoconferencing en internet zijn woorden die in een paar jaar tijd zijn uitgegroeid van jargon tot algemene spreektaal. Email heeft zich bijvoorbeeld in nog geen vier jaar tijd ontwikkeld van een instrument voor wetenschappers en een speeltje voor computernerds tot een volwaardig, snel en betrouwbaar communicatiemiddel. Mobiele telefoons kosten geen vermogen en bepalen tegenwoordig het straatbeeld. Internet is een soort allesomvattende goocheldoos geworden die uitpuilt van de mogelijkheden. Binnen de universiteit is ICT niet meer weg te denken en is zelfs onderdeel van het beleid geworden. Over niet al te lange tijd krijgt het hele verhaal een nieuwe dimensie wanneer studentenhuizen via kabel of straalverbinding met de TUE verbonden worden en elke computer vanaf de campus draadloos kan communiceren met het computernetwerk. De stortvloed aan nieuwe mogelijkheden die dit alles met zich meebrengt, was pakweg tien, vijftien jaar geleden voor de meeste mensen nog onvoorstelbaar. Maar zijn al deze technische ontwikkelen eigenlijk wel wenselijk? Want, om Johan Cruijff nog maar eens aan te halen: ‘elk voordeel heb se nadeel’.

Het Rathenau instituut is vernoemd naar oud Natlab-directeur prof.dr. G.W. Rathenau. Rathenau was behalve lid van de Wetenschappelijke raad voor het Regeringsbeleid tevens voorzitter van de commissie die in 1978 de maatschappelijke gevolgen van de opkomst van micro-elektronica moest onderzoeken. De activiteiten van Rathenau hebben er toe bijgedragen dat halverwege de jaren tachtig de Nederlandse Organisatie voor Technologisch Aspectenonderzoek (Nota) werd opgericht. In 1994 werd Nota omgedoopt tot het Rathenau Instituut. Het instituut heeft tot taak de maatschappelijke en politieke oordeelsvorming rond vraagstukken op het gebied wetenschap en techniek te ondersteunen. Arbeid en ICT is een van die thema’s die het instituut liet onderzoeken. Het resultaat zijn de publicaties ‘ICT en nieuwe arbeidspatronen’ van dr. Willem Trommel en ‘ICT en Arbeid in het dagelijks leven’ van communicatiedeskundige dr. Valerie Frissen.

ICT, zo is de gangbare mening, zorgt voor flexibiliteit. Uit de onderzoeken van het Rathenau instituut blijkt echter dat de toenemende flexibiliteit ook leidt tot een stijging van de werkdruk. Er zijn geen aanwijzingen dat telewerken de tijdsproblemen van werkenden oplost, concludeert Trommel. Frissen noemt dat de tijdsparadox. Volgens haar leidt ICT tot tijdwinst, omdat het werk sneller en efficiënter gedaan wordt en omdat het werk anders kan worden georganiseerd. Tegelijkertijd wordt die tijdwinst teniet gedaan doordat de gaten die openvallen meteen gevuld worden met ander werk. Wie telewerkt merkt daarvan misschien nog wel het meest. Thuiswerken, wat vaak een combinatie van werk en zorg voor het huishouden betekent, levert vaak alleen maar meer werkdruk op.

Vrijheidsparadox

Ook signaleert Frissen een vrijheidsparadox. Werknemers krijgen dankzij ICT behalve meer autonomie en handelingsvrijheid ook meer controle over de invulling en organisatie van het dagelijkse werk. De nadruk komt daardoor volgens Frissen meer op het resultaat en de inhoud van het werk te liggen. In combinatie met andere trends op de werkvloer, zoals projectmatig werken en het ontstaan van plattere organisaties, krijgen werknemers meer vrijheden die tegelijkertijd gepaard lijken te gaan met meer werkdruk, meer deadlines, meer tijdsdruk en een neiging tot grensoverschrijdingen.

Opvallend is eveneens dat het toenemend gebruik van ICT volgens de onderzoekers niet leidt tot een verschraling van het sociale contact met collega’s. Email wordt veelal ingezet als intern communicatiemiddel, bijvoorbeeld ter vervanging van memo’s. Het sociale contact op de werkvloer blijft echter. Sterker nog, dankzij ICT blijft er zelfs weer tijd over om meer aandacht te besteden aan sociaal contact./.














Website