/Voorpagina
/Mensen
/Nieuws
/Opinie
/Cultuur
/Studentenleven
/Achtergrond
/English page
/Onderzoek
/Reportage
/Bestuur
/Ruis
/Harmpje
/Colofon
/Vacatures
/Mensa
/Oude cursors
/pdf formaat
/Faculteits Berichten
/Zoeken
/TUE
/ Cursor nummer 2 nummer 7

jaargang 42, 16 maart 2000


Onderzoek

Untitled Document Het zalige nietsdoen in de

achttiende eeuw

Amsterdams Arcadia/Rosemarie Neuen

Een historisch, filosofisch getint proefschrift dat zich afspeelt in de achttiende eeuw met verwijzingen naar de Griekse en Romeinse tijd. Een dergelijk onderwerp is erg zeldzaam op een technische universiteit. Ir. Marc Glaudemans zal 22 maart aan de TUE promoveren op het proefschrift ‘Amsterdams Arcadia: De ontdekking van het achterland.’

In de eerste helft van de achttiende eeuw woonden veel rijke Amsterdammers gedurende de helft van het jaar in prestigieuze buitenhuizen in de omgeving van Amsterdam; in polders zoals de Watergraafsmeer en langs de Vecht en de Amstel.

Van het voorjaar tot de herfst vertoefden zij met hun hele huishouden, inclusief meegenomen huisraad, in hun buitenhuis. Het centrum van Amsterdam, voornamelijk de grachtengordel, stond in deze maanden grotendeels leeg. De bewoners kwamen er deze maanden alleen nog om zaken te doen. Met de trekschuit waren ze in relatief korte tijd op de plaats van bestemming.

De buitenhuisbewoners waren rijke koopmannen, maar ook de middenstand had buitenhuizen, weliswaar kleinere, maar toch nog zeer riant. De rijke koopmannen had grote buitenhuizen met gestileerde buxustuinen. Van de meer dan vijfhonderd buitenhuizen in de omgeving van Amsterdam is zo’n tien procent bewaard gebleven. Een typisch product van het ‘Amsterdams Arcadia’ is De Beemster, dat recentelijk op de werelderfgoedlijst van de UNESCO is gezet.

Illustraties

Marc Glaudemans, AIO bij de capaciteitsgroep Architectuur, sectie architectuurgeschiedenis en -theorie, beschrijft in zijn proefschrift ‘Amsterdams Arcadia. De ontdekking van het achterland’ deze periode in de Nederlandse geschiedenis. Hij gaat op zoek naar een nieuwe definitie van de stad. In Amsterdams Arcadia geeft hij een nieuwe kijk op Amsterdam. Het is een historische en architectuurtheoretische reflectie op het Amsterdamse achterland. In het proefschrift staan vele prachtige illustraties van buitenhuizen en oude landkaarten. Arcadia betekent immers in de literatuur ‘een met prenten verluchte gids.’

Waarom heeft hij dit onderwerp voor zijn promotie gekozen?

Glaudemans: “De aanleiding ligt in een interesse voor stedebouwkunde. De geschiedenis van de stedebouwkunde heeft me altijd geïnteresseerd. In de negentiende eeuw hadden de grote metropolen een heel negatief imago. Er heersten zowel sociale als ernstige hygiënische wantoestanden De stedebouwkunde is juist in de negentiende eeuw ontstaan om aan deze situatie een einde te maken. Daardoor heeft ze zich echter al te zeer uitsluitend gericht op de steden zelf. Wat plaatsvond buiten de stad, op het platteland, is dan ook lang aan het oog van stedebouwkundigen en architecten voorbijgegaan. Stad en platteland waren voor velen volledig gescheiden. De moderne architectuur van het begin van de twintigste eeuw pleitte er in het meest extreme geval zelfs voor om de oude metropolen volledig te vernietigen, om vervolgens nieuwe steden te bouwen. In de jaren zeventig en tachtig kwam daarentegen een beweging op die juist de historische binnensteden weer wilde restaureren. Wat deze ontwikkelingen met elkaar gemeen hebben is dat ze de historische kern als de eigenlijke stad zien. Maar in feite is ons gehele landschap verstedelijkt. Kijk maar naar de hele infra-structuur. De hierboven geschetste mentaliteit maakt dat cultuur en landschap in onze maatschappij te zeer als gescheiden worden gezien.”

Vroeger was dat heel anders. Het begrip natuurbescherming was niet bekend, vertelt de promovendus. Natuur had pas waarde als deze gecultiveerd en opgesierd werd door de mens. Men zag in de achttiende eeuw de natuur als het tweede boek van God. De natuur wilde men waarderen en bestuderen. Maar zij werd wel onderdanig gemaakt aan de mens.

Glaudemans wil de lezer in Amsterdams Arcadia graag een imaginaire reis laten maken door het achttiende-eeuwse territorium van de stad. De buitenhuizen die dat landschap voor een groot deel bepaalden, waren geënt op ideeën uit de klassieke oudheid. De bewuste ordening van het landschap speelde een grote rol bij de klassieken en tevens in de villacultuur. Ordening van landschap, stad of platteland was van vitaal belang.

Glaudemans: “De orde was de verbinding met het goddelijke, zowel voor de achttiende-eeuwers als voor de Grieken en Romeinenen. De klassieke ordening was terug te vinden in alles: architectuur, politiek, geneeskunde en ook in de geometrische tuinen van de buitenhuizen.”

De oude theorieën over architectuur behandelen alleen de orde van de binnenstad; de stad binnen de muren. Voor een architectuurtheorie van het stedelijk territorium moeten andere aanknopingspunten worden gezocht. Glaudemans gebruikt de Griekse stadstaat, de polis, als uitgangspunt in Amsterdams Arcadia. Ook hier komt orde weer op de eerste plaats. Alles wat buiten deze orde viel en niet geciviliseerd was, was niet interessant. Een dergelijke wildernis was chaos. De stad, oftewel polis maakte hieraan een einde. “Er zijn duidelijke overeenkomsten tussen de achttiende eeuw en de tijd van de klassieken. De logistiek was nog niet erg veranderd; het vervoer was in de achttiende eeuw nog niet veel sneller. De mentaliteit was in grote lijnen vergelijkbaar.”

Luxe en genot

De periode 1715-1750 mag gezien worden als de periode waarin optimaal kon worden genoten van de verworven Nederlandse welvaart. Glaudemans pleit voor een herwaardering van de traagheid, de luxe en het genot van de achttiende-eeuwers in zijn boek vanwege historische gronden. Maar ook omdat deze karaktertrekken die periode met de cultuur van de klassieke oudheid verbinden en tegelijkertijd een band tot stand brengen met onze eigen tijd.” Historicus Johan Huizinga beschrijft deze periode van de achttiende eeuw als volgt: ‘In de plaats van een zeventiende eeuw vol leven en gedruisch schuift zich het beeld van een achttiende, waarin ons land in de late middagzon van een langen zomerdag schijnt te sluimeren.’ Glaudermans: “Het blijft natuurlijk verdacht in een calvinistische cultuur als de Nederlandse, het zalige niets doen.”

Men was in de positie aan het verlangen naar rust toe te geven en zocht de rust in het buitenleven. Het leven buiten de stad, maar wel nog steeds met een duidelijke binding met de stad. Het was geen vlucht uit de stad, zoals tegenwoordig vaak het geval is, maar eerder een kolonisatie van het platteland. De stadsbewoners brachten de eigenschappen van de stad mee naar het platteland. Men bracht niet alleen de stedelijke architectuur en huisraad over, ook trok men naar buiten met de mentaliteit van de stedeling. De behoefte aan rust en vrede greep in eerste instantie terug op het villa-ideaal in Rome, waar stad en land als eenheid werden beschouwd. De trek naar buiten van de stedelingen in de achttiende-eeuwse Republiek had dus juist een bijzondere vorm van verstedelijking tot gevolg. Het geheel aan ingrepen dat vanuit die mentaliteit in het landschap werd gedaan, leidde tot een bijzondere samensmelting van stad en landschap, die het volgens Glaudemans waard is om te bestuderen als een cultureel fenomeen met internationale betekenis.

Natuurbescherming

In 1750 komt er langzamerhand een einde aan de periode van zeer grote economische welvaart in Nederland. De Gouden Eeuw loopt ten einde. De bevolkingsgroei stagneert. Nederland blijft achter bij internationale ontwikkelingen. In Groot-Brittannië komt de industriële revolutie al van de grond. De recessie treedt in Nederland in. Tegelijk met de verandering van de economie, ontstaat ook een verandering van de verhouding van de mens tot de natuur. Bestond voorheen het begrip natuurbescherming niet, in het tijdperk van de Romantiek stak een dergelijk begrip voor het eerst de kop op. Uit deze periode is ook onze huidige ‘afkeer’ van de stad terug te vinden; de stad vervuilt en is te druk.

“Ik wil graag de overeenkomsten aantonen tussen de achttiende eeuw en de tegenwoordige tijd, maar ik wil niet beweren dat het destijds beter was. Daarvoor verschillen de situaties te veel. Maar natuurlijk kan men wel lering trekken uit het verleden, men kan over de stellingen nadenken en filosoferen. Maar regelrechte toepassing ervan is erg moeilijk”, zegt Glaudemans.

In het laatste hoofdstuk van Amsterdams Arcadia werpt Glaudemans nog de vraag op hoe wij in onze vrijwel exclusief urbane leefomgeving de ‘afkeer’ van de stad voortkomende uit de Romantiek kunnen overwinnen. Volgens de auteur biedt een terugblik op de periode voorafgaand aan de Romantiek, waarin de stad juist werd verheerlijkt als aanvulling op het omringende landschap, een nieuw perspectief.” /.














Website