Untitled Document
De accreditatie zal geschieden door
'beesten'
Kwaliteit/Fred Gaasendam
Minister Hermans heeft onlangs twee wetsvoorstellen naar de Tweede
Kamer gestuurd. Eén wetsvoorstel gaat over de bachelor-masterstructuur,
het andere over een accreditatiesysteem voor het hoger onderwijs.
Beide wetten vinden hun oorsprong in de toenemende internationalisering
van het onderwijs. Cursor legt de accreditatie onder de loep.
De consumenten van hoger onderwijs worden in de maand oktober
steeds op hun wenken bediend: het is de maand waarin de lijvige
Keuzegids Hoger Onderwijs en een special van Elsevier over de
kwaliteit van het hoger onderwijs uitkomen. Aankomende WO- en
HBO-studenten krijgen vooral door de Keuzegids Hoger Onderwijs
een compleet beeld van het aanbod van studies aan universiteiten
en hogescholen. De Elsevier-special houdt het bij ruim vijftig
opleidingen in het WO en in het HBO.
De motieven voor het uitbrengen van de gidsen zijn helder: 'Om
keuzes te vergemakkelijken en om de hogescholen en universiteiten
scherp te houden', zo schreef redacteur Arthur van Leeuwen in
de laatste Elsevier-special. En om natuurlijk de special van Elsevier
te kopen.
Maar het zijn niet alleen de scholieren en studenten die graag
een helder beeld hebben van wat er in onderwijsland te koop is.
Ook de universiteiten en minister Hermans hebben daar belang bij.
Dat heeft te maken met de toenemende internationalisering van
het hoger onderwijs. Na de Bologna-verklaring in 1999 van 29 Europese
ministers en de follow-up daarvan in Praag in mei van dit jaar
werken alle betrokken landen aan harmonisering van het hoger onderwijs.
Een van de concrete resultaten daarvan is de invoering in Nederland
van de bachelor-masterstructuur. Daardoor worden meer zogeheten
transnationale leerroutes mogelijk met landen die eenzelfde structuur
hanteren. Maar een
gelijkluidende structuur alleen is niet genoeg. De Europese student
van de toekomst zal net zoals de Nederlandse student van nu willen
weten wat voor vlees hij of zij in de kuip heeft. Is die buitenlandse
masteropleiding wel net zo goed als de variant die eventueel ook
in Nederland te volgen is? Omgekeerd zullen buitenlandse studenten
zich dezelfde vraag stellen voordat zij naar ons land afreizen
om aan een Nederlandse universiteit een opleiding te gaan volgen.
Kortom, behalve een makkelijke uitwisseling van studenten is er
ook een gemakkelijke kwaliteitscontrole noodzakelijk van opleidingen.
Om dat te bewerkstelligen, zoeken de 'Bologna'-landen naar een
stelsel van accreditatie, een stelsel waardoor de kwaliteit van
de opleidingen transparant is en gegarandeerd. Overigens is de
TU/e zelf al bezig aansluiting te zoeken op internationaal niveau
als het om accreditatie gaat. Op het gebied van technologie bestaat
al een accreditatieorgaan, de ABET (Accreditation Board for Engineering
and Technology). De TU/e is bezig met het accrediteren van opleidingen
bij dit orgaan.
Minister Hermans heeft de genoemde ontwikkelingen gevat in twee
wetsvoorstellen over de bachelor-masterstructuur en accreditatie
en die afgelopen maand naar de Tweede Kamer gestuurd. Als die
wetsvoorstellen geaccepteerd worden, heeft Nederland sneller dan
andere landen voldaan aan de uitgangspunten in de Bologna-verklaring.
Waarom is de minister zo snel met zijn plannen? Te snel vooruit
lopen kan immers een nadeel hebben. Wie als eerste een stelsel
van accreditatie opstelt, loopt het risico de zaak te moeten bijstellen
als andere landen een andere koers gaan varen. Maar Hermans wil
het tempo er in houden. "We hadden volgend kunnen zijn",
zo merkte hij op tijdens een congres op 10 oktober dat door Elsevier
werd georganiseerd. "Maar volgen is onze internationale positie
op achterstand zetten. We kunnen veel meer onze stempel drukken
door nu de toon te zetten. Dat is veel beter dan de alternatieve
situatie; de situatie waarin we als Nederland eigenlijk niets
anders meer kunnen doen dan ons systeem zo goed mogelijk inpassen
in een kader dat door anderen ontwikkeld is." Hermans gokt
nu op het ontwikkelen van een eigen accreditatiesysteem en tegelijkertijd
het zoeken van samenwerking met het buitenland. Zo kijken Nederland
en Vlaanderen nu al of het accreditatieorgaan voor beide landen
kan gaan functioneren.
Keurmerk
Er komt dus, als de Kamers het allemaal goed vinden, een stelsel
van accreditatie voor zowel WO- als HBO-opleidingen. Dat stelsel
zal voortbouwen op al bestaande methodieken zoals die worden gebruikt
bij de visitaties die door de VSNU in de afgelopen jaren zijn
gehouden. Een speciale commissie onder voorzitterschap van Jan
Franssen heeft op verzoek van de minister onderzocht hoe de accreditatie
van opleidingen in het hoger onderwijs vorm moet krijgen. Deze
commissie heeft een aantal aanbevelingen gedaan die nu in het
wetsvoorstel terug is te vinden dat naar de Tweede Kamer is gegaan.
Hermans stelt in zijn wetsvoorstel dat er een Nationaal Accreditatieorgaan
(NAO) moet komen, dat uit twee raden bestaat: een HBO-raad en
een WO-raad. Dat laatste impliceert al dat er een zogeheten 'binariteit'
blijft bestaan in het hoger onderwijs: er zijn opleidingen op
HBO-niveau en er zijn opleidingen op WO-niveau. Nieuw is dat er
een vorm van 'de-institutionalisering' optreedt: een WO-opleiding
of een HBO-opleiding hoeft niet per se aan een universiteit of
een hogeschool te worden gegeven. Het accre-ditatieorgaan kan
met andere woorden een opleiding aan een universiteit beoordelen
als een HBO-opleiding en die als zodanig accrediteren. Overigens:
het is niet het accreditatieorgaan zelf dat het oordeel uitspreekt.
Het NAO stelt vooral de toetsingskaders vast en controleert of
externe deskundigen hun werk goed doen. In de Memorie van Toelichting
bij het wetsvoorstel spreekt de minister van 'het valideren van
het oordeel van externe deskundigen over alle afzonderlijke opleidingen'.
Uiteindelijk resulteert een en ander in een keurmerk voor de betrokken
opleiding. Alle opleidingen die nu verplicht zijn aan VSNU-visitaties
mee te doen, zullen zo'n keurmerk moeten krijgen. De macht van
het NAO gaat zó ver dat een positieve visitatie kan worden
omgezet in een negatief oordeel, als de visitatie niet volgens
de toetsingskaders is uitgevoerd.
Elke opleiding in Nederland zal eens in de zes jaar worden gevisiteerd.
De instellingen kunnen naar eigen inzicht een organisatie kiezen
die de visitatie uitvoert. Dat kan ook een buitenlandse organisatie
zijn. De visitatie leidt tot een oordeel of de opleiding voldoet
aan de kwaliteitseisen. Het accreditatieorgaan toetst vervolgens
de methodiek waarlangs de visitatie tot stand is gekomen.
Over het principe van twee gescheiden 'kamers' of raden bij het
accreditatieorgaan is nog wel wat te doen. De Tweede Kamer zal
niet zomaar akkoord gaan met deze constructie, zo bleek uit een
reactie van Tweede-Kamerlid Mariëtte Hamer tijdens het Elsevier-congres.
Hermans maakte in zijn speech zelf ook een voorbehoud: "Ik
heb met de VSNU en de HBO-raad besloten om tot twee kamers te
komen. Wat mij betreft is afspraak afspraak, maar als er echt
dringende argumenten zijn om het anders in te vullen, kunnen we
daarover het gesprek aangaan". Het handhaven van twee kamers
lijkt voor een aantal kamerleden overbodig nu HBO- en WO-opleidingen
op één grote accreditatiehoop gegooid worden, met
de mogelijkheid dat er aan een instelling zowel academische als
HBO-opleidingen gedefinieerd worden.
Beesten
Het niet verkrijgen van een keurmerk leidt tot verstrekkende consequenties.
Bij een negatief oordeel van het NAO zal de minister besluiten
de financiering van de opleiding stop te zetten. Op het Elsevier-congres
onderstreepte de minister nog eens dat hij in dat opzicht geen
halve maatregelen wil nemen: "Ik ben ervan overtuigd dat
het accreditatieorgaan pas echt van waarde is als het ook echt
keuzes maakt: geen vage compromissen dus, maar echte keuzes".
Naar analogie van een uitspraak van hoogleraar Roel in 't Veld
gaf Hermans aan dat er 'beesten' in het NAO benoemd moesten worden.
En als er beesten in het NAO zitting hebben, moet de minister
ook niet al te flauw doen bij een negatief advies van het orgaan:
voor de opleiding gaat dan gewoon de geldkraan dicht. Dat betekent
concreet dat er voor de opleiding geen gelden meer beschikbaar
komen voor nieuwe studenten.
De studenten die al zijn begonnen aan de studie krijgen de kans
om binnen een redelijke termijn hun opleiding te voltooien. Dat
wordt dus wel gefinancierd door de minister. Hermans spreekt wel
zijn voorkeur uit voor de constructie dat studenten overstappen
naar een andere, verwante opleiding aan de eigen of een andere
instelling.
De verantwoordelijkheid voor het verkrijgen van een keurmerk ligt
expliciet bij de instellingen. De opleidingen in Nederland staan
geregistreerd in het CROHO, het Centraal Register Opleidingen
Hoger Onderwijs. Met de invoering van het accreditatiesysteem
vervalt deze registratie na zes jaar. Een instelling zal zelf
moeten zorgen voor een visitatie en de daaropvolgende accreditatie.
Wanneer dit allemaal niet tijdig gebeurt, zal de registratie in
het CROHO worden beëindigd.
Het is niet zo dat een negatief oordeel van het NAO automatisch
leidt tot het stopzetten van de financiering. Niet het NAO, maar
de minister bepaalt uiteindelijk of er nog geld gegeven wordt.
Als hij besluit toch nog niet te stoppen met financiering, heeft
dat te maken met het feit dat de minister verantwoordelijk is
voor de doelmatigheid van het onderwijs in Nederland. Al is een
opleiding zo slecht, dan nog kan het zo zijn dat het bestaan van
de opleiding noodzakelijk is.
Hermans is, zo blijkt nog eens duidelijk uit de Memorie van Toelichting
bij het wetsvoorstel, een voorstander van zelfregie van de instellingen.
Wanneer instellingen bijvoorbeeld nieuwe opleidingen willen beginnen,
zal er onderling afstemmingsoverleg moeten worden gehouden. De
minister blijft echter wel eindverantwoordelijk voor de doelmatige
besteding van overheidsmiddelen./.
Digitale Keuzegids
Kwaliteit dient transparant te zijn voor de student, aldus
minister Hermans. Daarmee bedoelt hij vooral te zeggen dat iedereen
te allen tijde kennis kan nemen van de oordelen die over opleidingen
geveld worden. De Keuzegids Hoger Onderwijs en de Elsevier-special
komen in oktober van het jaar uit en verdwijnen daarna al snel
weer uit het zicht. Zoals zo vaak is internet de panacee. Hermans
wil, zo bleek op 10 oktober op het congres van Elsevier, een internetsite
inrichten waarin onafhankelijke informatie is opgenomen over de
opleidingen in Nederland. Er bestaat op dit moment al een proef-website
studiekeuze, waarbij de regie in handen is van het ministerie.
Dat moet echter snel veranderen, vindt Hermans.
De steekwoorden die de minister hanteert zijn: onafhankelijkheid
van informatie, gezaghebbendheid van de site en bovenal een site
die in een modern jasje gestoken is. Elsevier zou dat kunnen doen,
in overleg met partijen als de VSNU en de HBO-raad. Maar Hermans
wenst zich niet bij voorbaat vast te binden aan een partner, ook
niet het Hoger Onderwijs Persbureau, waarvan nu een deel van de
redacteuren de Keuzegids uitbrengt. De beste krijgt de ruimte
om de site te ontwikkelen, aldus Hermans. Onduidelijk bleef of
op die site ook de oordelen van het nieuwe accreditatieorgaan
worden opgenomen. De commissie Franssen, die de toetsingskaders
voor het nieuwe orgaan heeft gemaakt, heeft wel oren naar openbaarmaking
via een website. Die site zal er dus wel komen. En als het even
kan, zullen de teksten evenals de visitatierapporten ook in het
Engels beschikbaar moeten zijn, anders heeft het allemaal nog
weinig zin.
|
Untitled Document
"Morele plicht om te kijken naar kosten
en baten"
GTD/Chriz van de Graaf
Foto/Eva Habets
De operatie AVA geeft een antwoord op de vraag hoe om te
gaan met de afnemende geldstroom uit het ministerie. Dit betekent
een cultuuromslag in het denken over kosten en baten. Maar de
Gemeenschappelijke Technische Dienst (GTD) werd altijd al met
kostprijzen geconfronteerd, zegt hoofd GTD Peer Brinkgreve. "Wij
hadden al een urenverantwoording en wij dachten al in productieve
uren." Toch moest ook de GTD zich aanpassen aan de nieuwe
tijd. "Of je er een kwaliteitsverbetering mee bereikt, is
de vraag."
Een groep van technisch goed geschoolde
en inventieve mensen die in staat zijn de machines te bouwen die
hoogleraren nodig hebben voor onderzoek. Het lijkt logisch dat
elke technische universiteit hierover beschikt. Toch is dat niet
het geval. TU Delft bleek niet in staat personeel te vinden en
hief haar dienst op. Ook de universiteit van Twente besloot haar
onderzoeksapparaten buiten de deur te laten maken.
Volgens Peer Brinkgreve, hoofd van de GTD van de TU/e, heeft zijn
dienst nog wel bestaansrecht. "De combinatie van elektronica
en mechanica is niet te koop, die moet je zelf maken. Wij bouwen
eenmalige en unieke onderzoeksapparaten die nog niet bestaan.
Als wij ermee ophouden, kunnen sommige onderzoeken gewoon niet
meer gedaan worden.''
Vanuit het College van Bestuur (CvB) voelt hij zich gesteund in
het idee dat een dienst als de GTD belangrijk is voor een universiteit.
"Ik ben content met de bedrijfsfilosofie van het CvB. Die
zegt dat de TU/e niet alleen met computers moet werken, maar ook
zelf installaties en apparatuur moet maken. En dat ze dat aan
studenten moet laten zien.''
Vraag Brinkgreve wát zijn dienst maakt en hij beent als
een bezetene over de vloeren van de GTD in de W-hal. Hij toont
de plek waar wordt gewerkt aan een motor die inzicht moet verschaffen
in hoe schonere, nieuwe verbrandingsmotoren kunnen worden gemaakt.
Maar ook maakt de dienst alles van satellietantennes tot speciale
elektromotoren. "Wij zijn 'tovenaars' die helpen bij het
zoeken naar een oplossing en in negentig procent van de gevallen
is die bruikbaar'', vat Brinkgreve de werkzaamheden van de GTD
niet zonder trots samen.
Met zichtbaar respect betreedt hij de ruimte van de instrumentmakers.
Hier werken tien instrumentbouwers die een opleiding hebben gehad
bij de Leidse instrumentmakersschool. Zij vormen samen een team
dat Brinkgreve omschrijft als 'uniek in de wereld'. "Dit
is het hart van de GTD'', zegt het hoofd van de dienst. Onmiddellijk
verontschuldigt hij zich. "Natuurlijk zijn alle onderdelen
belangrijk. Onze kracht is het interdisci-plinair werken aan oplossingen.
Daarbij zijn softwaremensen en besturingsmensen ook onmisbaar.''
Alle instrumenten die hij laat zien, zijn uniek. Ze zijn speciaal
gebouwd voor een onderzoek of het zijn delen van apparaten die
nodig zijn voor het bouwen van weer andere apparaten. Een specialisme
van de GTD en de persoonlijke passie van Brinkgreve is het maken
van fijnzinnige verbindingen. Een zelfgemaakt microlasapparaat
is hiervan het bewijs. "Als constructeur zeg ik: hoe meer
je aan elkaar kunt bakken, hoe meer alternatieve oplossingen je
kunt bieden.'' En de GTD is zelfs in staat om draadjes met een
doorsnede van 2,5 micrometer met elkaar te verbinden.
Nieuwe denken
AVA ging niet aan de deur van de GTD voorbij. Brinkgreve ziet
veel voordelen in het 'nieuwe denken'. "Dankzij AVA is er
het besef dat de overheid geen suikeroompje is. De eerste geldstroom
droogt op en mensen ontdekken dat het geen monopolygeld is dat
op de universiteit rondgaat. Een baan voor het leven is niet meer
gegeven. Je zult je flexibel moeten opstellen en je moet je eigen
marktwaarde garanderen. Bedrijfsonderdelen die de broek niet kunnen
ophouden, worden afgestoten. Op de werkvloer ontstaat hierdoor
het besef dat de tering en de nering met elkaar in overeenstemming
moeten zijn."
Volgens Brinkgreve was de cultuuromslag bij zijn dienst niet heel
erg groot. "De GTD is altijd al met kostprijzen geconfronteerd.
Wij hadden al een urenverantwoording en wij dachten al in productieve
uren. Wat nu met AVA gebeurt, is iets dat je altijd moet doen.
Het is je morele plicht om te kijken naar kosten en baten, maar
het moet niet de overhand krijgen. We hadden ons zonder AVA ook
op de toekomst moeten bezinnen. Dat gebeurde al, alleen gaat het
nu iets sneller."
"Het is moeilijk te zeggen wat bij de GTD de winst van AVA
is. Je ziet het natuurlijk wel aan de salarispot. Door het ontslag
van twintig mensen in de laatste twee jaar hebben we minstens
een miljoen gulden verdiend. Zakelijk is dat een voordeel, maar
of je er een kwaliteitsverbetering mee bereikt, is de vraag."
Walgelijke eisen
De financiën zijn op orde en AVA heeft iedereen bij de GTD
nog meer bewust gemaakt van het belang van kosten en baten. Het
gevaar voor de GTD komt dan ook uit een heel andere hoek: De dienst
heeft moeite om geschikte mensen te vinden. "We stellen walgelijke
eisen aan onze medewerkers: Mensen moeten zelfstandig kunnen werken
en vaktechnische kennis hebben. Bijna altijd werken ze met een
vakbaas die beter is. Ze worden omringd door collega's die even
goed of beter zijn. En ze moeten erin slagen iets te maken wat
nog niet bestaat. Dat alles moet samengaan met de gedachte wat
anderen kunnen, kunnen wij ook.'' Ook willen opdrachtgevers hun
instrumenten liever gisteren hebben dan vandaag. Volgens Brinkgreve
is dat een druk die het werk leuk, maar ook zwaar maakt voor zijn
personeel.
Het hoofd van de GTD stelt alles in het werk om nieuwe, getalenteerde
mensen te vinden. De medewerkers die veertig jaar geleden bij
de oprichting van de universiteit in dienst traden, zijn hun professionele
carrière aan het afsluiten en opvolgers staan niet in de
rij. "Het probleem is dat de LTS en MTS vroeger werden gezien
als gedegen vakopleidingen. Tegenwoordig staan ze symbool voor
een leven als arbeider en dat is niet wat de meeste ouders voor
hun kinderen willen. Er komen dus weinig talentvolle jongeren
van die opleidingen.'' Wel heeft Brinkgreve van het CvB min of
meer carte blanche gekregen om te allen tijde toptalenten binnen
te halen als hij die tegenkomt. Het resultaat van de vergrijzing
binnen de GTD is dat Brinkgreve actief op zoek moet gaan naar
nieuwe krachten. Twee jaar geleden kwamen de eersten van de nieuwe
lichting HTS-ers bij de GTD. Nu zijn er zelfs gesprekken met VWO-ers.
Tegen een vergoeding komen zij in dienst en de universiteit betaalt
hun opleiding bij de instrumentmakersschool in Leiden. Bijkomend
probleem is volgens Brinkgreve dat goede krachten bij de GTD vertrekken
en kiezen voor een beter betaald bestaan in de luwte van de faculteiten.
Ondanks de zorgen denkt Brinkgreve toekomstige werknemers iets
bijzonders te kunnen bieden: "Wij zijn geen jobbers: geen
mensen die instrumenten maken op basis van tekeningen. Wij zijn
experts die tijdelijk aan een vakgroep worden toegevoegd. Een
klant heeft letterlijk gezien nooit gekregen waar hij om vroeg,
maar hij krijgt wel wat goed voor hem is. Op die manier inventief
met elkaar problemen oplossen en telkens met andere dingen bezig
zijn, is heel bijzonder''./.
Facts & Figures
De afgelopen twee jaar vertrokken twintig mensen bij de GTD. Het
team bestaat nu uit 55 mensen. Ongeveer 25 opdrachtgevers zorgen
voor de drie- tot vijfduizend opdrachten op jaarbasis. Negentig
procent van de opdrachten is uit te voeren in minder dan honderd
manuren. Enkele tientallen opdrachten kosten meer dan vijfhonderd
uren. Een manuur bij GTD kost een opdrachtgever tachtig gulden.
In de toekomst gaat dit naar 125 gulden per uur. Na AVA krijgt
de GTD minder opdrachten voor grote projecten van 15.000 uur of
meer. Dit is voor faculteiten te duur. De GTD heeft een budget
van ongeveer zeven miljoen gulden per jaar.
Peer Brinkgreve studeerde in 1971 af aan de faculteit
Werktuigbouwkunde van de TU/e. Hij ondernam een poging een fabriek
op te zetten voor raceauto's. Twaalf wagens maakte hij, maar hij
bleek meer ontwerper dan ondernemer. Hij deed speciale projecten
voor de rally- en raceafdeling van DAF, hij bouwde raceboten en
wedstrijdzeilboten en hij ging voor halve dagen aan de slag op
de universiteit. De techniek van auto's bleef hem boeien maar
het construeren van instrumenten werd zijn nieuwe passie. Hij
werd tijdelijk medewerker bij de faculteit Werktuigbouwkunde.
Vervolgens kreeg hij een baan bij de CTD. Via de functies hoofd
Mechanische Sector en hoofd Techniek en Innovatie is de nu zestigjarige
Brinkgreve sinds 1 januari 2001 hoofd van de GTD. En passant promoveerde
hij drie maanden geleden op zijn werk bij de GTD.
De financiële middelen van de TU/e zijn, onder
andere door een nu al jarenlang teruglopende eerste geldstroom,
beperkt aan het worden. Wil de universiteit nieuwe activiteiten
starten, dan zal het geld moeten worden onttrokken aan andere
activiteiten. Onder andere daarom startte de TU/e vorig jaar een
reorganisatie. Deze 'Added Value Analysis' lijkt zijn roerigste
tijd inmiddels achter de rug te hebben. De nieuwe diensten zijn
in relatieve stilte aan de slag gegaan om de uitgangspunten van
de zo roerig begonnen reorganisatie uit te voeren. Eind juni presenteerden
de diensten aan de faculteiten hun meerjarenplannen. De tijd is
daarom aangebroken om kennis te maken met deze nieuwe diensten.
Cursor laat in een reeks verhalen elke week het licht schijnen
op een nieuwe dienst. Centraal staat daarbij de vraag op welke
wijze de diensten de uitgangspunten van AVA denken te gaan verwezenlijken.
|