/Voorpagina
/Mensen
/Nieuws
/Opinie
/Cultuur
/Studentenleven
/Achtergrond
/English page
/Onderzoek
/Reportage
/Bestuur
/Ruis
/Ranzigt
/Colofon
/Faculteits Berichten
/Vacatures
/Mensa
/Oude cursors
/pdf formaat
/TUE
/Zoeken:
/ Cursor nummer 0 nummer 6

Jaargang 44, 18 oktober 2001


Bestuur

Untitled Document

De accreditatie zal geschieden door 'beesten'
Kwaliteit/Fred Gaasendam
Minister Hermans heeft onlangs twee wetsvoorstellen naar de Tweede Kamer gestuurd. Eén wetsvoorstel gaat over de bachelor-masterstructuur, het andere over een accreditatiesysteem voor het hoger onderwijs. Beide wetten vinden hun oorsprong in de toenemende internationalisering van het onderwijs. Cursor legt de accreditatie onder de loep.

De consumenten van hoger onderwijs worden in de maand oktober steeds op hun wenken bediend: het is de maand waarin de lijvige Keuzegids Hoger Onderwijs en een special van Elsevier over de kwaliteit van het hoger onderwijs uitkomen. Aankomende WO- en HBO-studenten krijgen vooral door de Keuzegids Hoger Onderwijs een compleet beeld van het aanbod van studies aan universiteiten en hogescholen. De Elsevier-special houdt het bij ruim vijftig opleidingen in het WO en in het HBO.
De motieven voor het uitbrengen van de gidsen zijn helder: 'Om keuzes te vergemakkelijken en om de hogescholen en universiteiten scherp te houden', zo schreef redacteur Arthur van Leeuwen in de laatste Elsevier-special. En om natuurlijk de special van Elsevier te kopen.
Maar het zijn niet alleen de scholieren en studenten die graag een helder beeld hebben van wat er in onderwijsland te koop is. Ook de universiteiten en minister Hermans hebben daar belang bij. Dat heeft te maken met de toenemende internationalisering van het hoger onderwijs. Na de Bologna-verklaring in 1999 van 29 Europese ministers en de follow-up daarvan in Praag in mei van dit jaar werken alle betrokken landen aan harmonisering van het hoger onderwijs. Een van de concrete resultaten daarvan is de invoering in Nederland van de bachelor-masterstructuur. Daardoor worden meer zogeheten transnationale leerroutes mogelijk met landen die eenzelfde structuur hanteren. Maar een
gelijkluidende structuur alleen is niet genoeg. De Europese student van de toekomst zal net zoals de Nederlandse student van nu willen weten wat voor vlees hij of zij in de kuip heeft. Is die buitenlandse masteropleiding wel net zo goed als de variant die eventueel ook in Nederland te volgen is? Omgekeerd zullen buitenlandse studenten zich dezelfde vraag stellen voordat zij naar ons land afreizen om aan een Nederlandse universiteit een opleiding te gaan volgen. Kortom, behalve een makkelijke uitwisseling van studenten is er ook een gemakkelijke kwaliteitscontrole noodzakelijk van opleidingen. Om dat te bewerkstelligen, zoeken de 'Bologna'-landen naar een stelsel van accreditatie, een stelsel waardoor de kwaliteit van de opleidingen transparant is en gegarandeerd. Overigens is de TU/e zelf al bezig aansluiting te zoeken op internationaal niveau als het om accreditatie gaat. Op het gebied van technologie bestaat al een accreditatieorgaan, de ABET (Accreditation Board for Engineering and Technology). De TU/e is bezig met het accrediteren van opleidingen bij dit orgaan.
Minister Hermans heeft de genoemde ontwikkelingen gevat in twee wetsvoorstellen over de bachelor-masterstructuur en accreditatie en die afgelopen maand naar de Tweede Kamer gestuurd. Als die wetsvoorstellen geaccepteerd worden, heeft Nederland sneller dan andere landen voldaan aan de uitgangspunten in de Bologna-verklaring.
Waarom is de minister zo snel met zijn plannen? Te snel vooruit lopen kan immers een nadeel hebben. Wie als eerste een stelsel van accreditatie opstelt, loopt het risico de zaak te moeten bijstellen als andere landen een andere koers gaan varen. Maar Hermans wil het tempo er in houden. "We hadden volgend kunnen zijn", zo merkte hij op tijdens een congres op 10 oktober dat door Elsevier werd georganiseerd. "Maar volgen is onze internationale positie op achterstand zetten. We kunnen veel meer onze stempel drukken door nu de toon te zetten. Dat is veel beter dan de alternatieve situatie; de situatie waarin we als Nederland eigenlijk niets anders meer kunnen doen dan ons systeem zo goed mogelijk inpassen in een kader dat door anderen ontwikkeld is." Hermans gokt nu op het ontwikkelen van een eigen accreditatiesysteem en tegelijkertijd het zoeken van samenwerking met het buitenland. Zo kijken Nederland en Vlaanderen nu al of het accreditatieorgaan voor beide landen kan gaan functioneren.

Keurmerk
Er komt dus, als de Kamers het allemaal goed vinden, een stelsel van accreditatie voor zowel WO- als HBO-opleidingen. Dat stelsel zal voortbouwen op al bestaande methodieken zoals die worden gebruikt bij de visitaties die door de VSNU in de afgelopen jaren zijn gehouden. Een speciale commissie onder voorzitterschap van Jan Franssen heeft op verzoek van de minister onderzocht hoe de accreditatie van opleidingen in het hoger onderwijs vorm moet krijgen. Deze commissie heeft een aantal aanbevelingen gedaan die nu in het wetsvoorstel terug is te vinden dat naar de Tweede Kamer is gegaan.
Hermans stelt in zijn wetsvoorstel dat er een Nationaal Accreditatieorgaan (NAO) moet komen, dat uit twee raden bestaat: een HBO-raad en een WO-raad. Dat laatste impliceert al dat er een zogeheten 'binariteit' blijft bestaan in het hoger onderwijs: er zijn opleidingen op HBO-niveau en er zijn opleidingen op WO-niveau. Nieuw is dat er een vorm van 'de-institutionalisering' optreedt: een WO-opleiding of een HBO-opleiding hoeft niet per se aan een universiteit of een hogeschool te worden gegeven. Het accre-ditatieorgaan kan met andere woorden een opleiding aan een universiteit beoordelen als een HBO-opleiding en die als zodanig accrediteren. Overigens: het is niet het accreditatieorgaan zelf dat het oordeel uitspreekt. Het NAO stelt vooral de toetsingskaders vast en controleert of externe deskundigen hun werk goed doen. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel spreekt de minister van 'het valideren van het oordeel van externe deskundigen over alle afzonderlijke opleidingen'. Uiteindelijk resulteert een en ander in een keurmerk voor de betrokken opleiding. Alle opleidingen die nu verplicht zijn aan VSNU-visitaties mee te doen, zullen zo'n keurmerk moeten krijgen. De macht van het NAO gaat zó ver dat een positieve visitatie kan worden omgezet in een negatief oordeel, als de visitatie niet volgens de toetsingskaders is uitgevoerd.
Elke opleiding in Nederland zal eens in de zes jaar worden gevisiteerd. De instellingen kunnen naar eigen inzicht een organisatie kiezen die de visitatie uitvoert. Dat kan ook een buitenlandse organisatie zijn. De visitatie leidt tot een oordeel of de opleiding voldoet aan de kwaliteitseisen. Het accreditatieorgaan toetst vervolgens de methodiek waarlangs de visitatie tot stand is gekomen.
Over het principe van twee gescheiden 'kamers' of raden bij het accreditatieorgaan is nog wel wat te doen. De Tweede Kamer zal niet zomaar akkoord gaan met deze constructie, zo bleek uit een reactie van Tweede-Kamerlid Mariëtte Hamer tijdens het Elsevier-congres. Hermans maakte in zijn speech zelf ook een voorbehoud: "Ik heb met de VSNU en de HBO-raad besloten om tot twee kamers te komen. Wat mij betreft is afspraak afspraak, maar als er echt dringende argumenten zijn om het anders in te vullen, kunnen we daarover het gesprek aangaan". Het handhaven van twee kamers lijkt voor een aantal kamerleden overbodig nu HBO- en WO-opleidingen op één grote accreditatiehoop gegooid worden, met de mogelijkheid dat er aan een instelling zowel academische als HBO-opleidingen gedefinieerd worden.

Beesten
Het niet verkrijgen van een keurmerk leidt tot verstrekkende consequenties. Bij een negatief oordeel van het NAO zal de minister besluiten de financiering van de opleiding stop te zetten. Op het Elsevier-congres onderstreepte de minister nog eens dat hij in dat opzicht geen halve maatregelen wil nemen: "Ik ben ervan overtuigd dat het accreditatieorgaan pas echt van waarde is als het ook echt keuzes maakt: geen vage compromissen dus, maar echte keuzes". Naar analogie van een uitspraak van hoogleraar Roel in 't Veld gaf Hermans aan dat er 'beesten' in het NAO benoemd moesten worden. En als er beesten in het NAO zitting hebben, moet de minister ook niet al te flauw doen bij een negatief advies van het orgaan: voor de opleiding gaat dan gewoon de geldkraan dicht. Dat betekent concreet dat er voor de opleiding geen gelden meer beschikbaar komen voor nieuwe studenten.
De studenten die al zijn begonnen aan de studie krijgen de kans om binnen een redelijke termijn hun opleiding te voltooien. Dat wordt dus wel gefinancierd door de minister. Hermans spreekt wel zijn voorkeur uit voor de constructie dat studenten overstappen naar een andere, verwante opleiding aan de eigen of een andere instelling.
De verantwoordelijkheid voor het verkrijgen van een keurmerk ligt expliciet bij de instellingen. De opleidingen in Nederland staan geregistreerd in het CROHO, het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs. Met de invoering van het accreditatiesysteem vervalt deze registratie na zes jaar. Een instelling zal zelf moeten zorgen voor een visitatie en de daaropvolgende accreditatie. Wanneer dit allemaal niet tijdig gebeurt, zal de registratie in het CROHO worden beëindigd.
Het is niet zo dat een negatief oordeel van het NAO automatisch leidt tot het stopzetten van de financiering. Niet het NAO, maar de minister bepaalt uiteindelijk of er nog geld gegeven wordt. Als hij besluit toch nog niet te stoppen met financiering, heeft dat te maken met het feit dat de minister verantwoordelijk is voor de doelmatigheid van het onderwijs in Nederland. Al is een opleiding zo slecht, dan nog kan het zo zijn dat het bestaan van de opleiding noodzakelijk is.
Hermans is, zo blijkt nog eens duidelijk uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel, een voorstander van zelfregie van de instellingen. Wanneer instellingen bijvoorbeeld nieuwe opleidingen willen beginnen, zal er onderling afstemmingsoverleg moeten worden gehouden. De minister blijft echter wel eindverantwoordelijk voor de doelmatige besteding van overheidsmiddelen./.

Digitale Keuzegids

Kwaliteit dient transparant te zijn voor de student, aldus minister Hermans. Daarmee bedoelt hij vooral te zeggen dat iedereen te allen tijde kennis kan nemen van de oordelen die over opleidingen geveld worden. De Keuzegids Hoger Onderwijs en de Elsevier-special komen in oktober van het jaar uit en verdwijnen daarna al snel weer uit het zicht. Zoals zo vaak is internet de panacee. Hermans wil, zo bleek op 10 oktober op het congres van Elsevier, een internetsite inrichten waarin onafhankelijke informatie is opgenomen over de opleidingen in Nederland. Er bestaat op dit moment al een proef-website studiekeuze, waarbij de regie in handen is van het ministerie. Dat moet echter snel veranderen, vindt Hermans.
De steekwoorden die de minister hanteert zijn: onafhankelijkheid van informatie, gezaghebbendheid van de site en bovenal een site die in een modern jasje gestoken is. Elsevier zou dat kunnen doen, in overleg met partijen als de VSNU en de HBO-raad. Maar Hermans wenst zich niet bij voorbaat vast te binden aan een partner, ook niet het Hoger Onderwijs Persbureau, waarvan nu een deel van de redacteuren de Keuzegids uitbrengt. De beste krijgt de ruimte om de site te ontwikkelen, aldus Hermans. Onduidelijk bleef of op die site ook de oordelen van het nieuwe accreditatieorgaan worden opgenomen. De commissie Franssen, die de toetsingskaders voor het nieuwe orgaan heeft gemaakt, heeft wel oren naar openbaarmaking via een website. Die site zal er dus wel komen. En als het even kan, zullen de teksten evenals de visitatierapporten ook in het Engels beschikbaar moeten zijn, anders heeft het allemaal nog weinig zin.

Untitled Document

"Morele plicht om te kijken naar kosten en baten"

GTD/Chriz van de Graaf
Foto/Eva Habets
De operatie AVA geeft een antwoord op de vraag hoe om te gaan met de afnemende geldstroom uit het ministerie. Dit betekent een cultuuromslag in het denken over kosten en baten. Maar de Gemeenschappelijke Technische Dienst (GTD) werd altijd al met kostprijzen geconfronteerd, zegt hoofd GTD Peer Brinkgreve. "Wij hadden al een urenverantwoording en wij dachten al in productieve uren." Toch moest ook de GTD zich aanpassen aan de nieuwe tijd. "Of je er een kwaliteitsverbetering mee bereikt, is de vraag."

Een groep van technisch goed geschoolde en inventieve mensen die in staat zijn de machines te bouwen die hoogleraren nodig hebben voor onderzoek. Het lijkt logisch dat elke technische universiteit hierover beschikt. Toch is dat niet het geval. TU Delft bleek niet in staat personeel te vinden en hief haar dienst op. Ook de universiteit van Twente besloot haar onderzoeksapparaten buiten de deur te laten maken.
Volgens Peer Brinkgreve, hoofd van de GTD van de TU/e, heeft zijn dienst nog wel bestaansrecht. "De combinatie van elektronica en mechanica is niet te koop, die moet je zelf maken. Wij bouwen eenmalige en unieke onderzoeksapparaten die nog niet bestaan. Als wij ermee ophouden, kunnen sommige onderzoeken gewoon niet meer gedaan worden.''
Vanuit het College van Bestuur (CvB) voelt hij zich gesteund in het idee dat een dienst als de GTD belangrijk is voor een universiteit. "Ik ben content met de bedrijfsfilosofie van het CvB. Die zegt dat de TU/e niet alleen met computers moet werken, maar ook zelf installaties en apparatuur moet maken. En dat ze dat aan studenten moet laten zien.''
Vraag Brinkgreve wát zijn dienst maakt en hij beent als een bezetene over de vloeren van de GTD in de W-hal. Hij toont de plek waar wordt gewerkt aan een motor die inzicht moet verschaffen in hoe schonere, nieuwe verbrandingsmotoren kunnen worden gemaakt. Maar ook maakt de dienst alles van satellietantennes tot speciale elektromotoren. "Wij zijn 'tovenaars' die helpen bij het zoeken naar een oplossing en in negentig procent van de gevallen is die bruikbaar'', vat Brinkgreve de werkzaamheden van de GTD niet zonder trots samen.
Met zichtbaar respect betreedt hij de ruimte van de instrumentmakers. Hier werken tien instrumentbouwers die een opleiding hebben gehad bij de Leidse instrumentmakersschool. Zij vormen samen een team dat Brinkgreve omschrijft als 'uniek in de wereld'. "Dit is het hart van de GTD'', zegt het hoofd van de dienst. Onmiddellijk verontschuldigt hij zich. "Natuurlijk zijn alle onderdelen belangrijk. Onze kracht is het interdisci-plinair werken aan oplossingen. Daarbij zijn softwaremensen en besturingsmensen ook onmisbaar.''
Alle instrumenten die hij laat zien, zijn uniek. Ze zijn speciaal gebouwd voor een onderzoek of het zijn delen van apparaten die nodig zijn voor het bouwen van weer andere apparaten. Een specialisme van de GTD en de persoonlijke passie van Brinkgreve is het maken van fijnzinnige verbindingen. Een zelfgemaakt microlasapparaat is hiervan het bewijs. "Als constructeur zeg ik: hoe meer je aan elkaar kunt bakken, hoe meer alternatieve oplossingen je kunt bieden.'' En de GTD is zelfs in staat om draadjes met een doorsnede van 2,5 micrometer met elkaar te verbinden.

Nieuwe denken
AVA ging niet aan de deur van de GTD voorbij. Brinkgreve ziet veel voordelen in het 'nieuwe denken'. "Dankzij AVA is er het besef dat de overheid geen suikeroompje is. De eerste geldstroom droogt op en mensen ontdekken dat het geen monopolygeld is dat op de universiteit rondgaat. Een baan voor het leven is niet meer gegeven. Je zult je flexibel moeten opstellen en je moet je eigen marktwaarde garanderen. Bedrijfsonderdelen die de broek niet kunnen ophouden, worden afgestoten. Op de werkvloer ontstaat hierdoor het besef dat de tering en de nering met elkaar in overeenstemming moeten zijn."
Volgens Brinkgreve was de cultuuromslag bij zijn dienst niet heel erg groot. "De GTD is altijd al met kostprijzen geconfronteerd. Wij hadden al een urenverantwoording en wij dachten al in productieve uren. Wat nu met AVA gebeurt, is iets dat je altijd moet doen. Het is je morele plicht om te kijken naar kosten en baten, maar het moet niet de overhand krijgen. We hadden ons zonder AVA ook op de toekomst moeten bezinnen. Dat gebeurde al, alleen gaat het nu iets sneller."
"Het is moeilijk te zeggen wat bij de GTD de winst van AVA is. Je ziet het natuurlijk wel aan de salarispot. Door het ontslag van twintig mensen in de laatste twee jaar hebben we minstens een miljoen gulden verdiend. Zakelijk is dat een voordeel, maar of je er een kwaliteitsverbetering mee bereikt, is de vraag."

Walgelijke eisen
De financiën zijn op orde en AVA heeft iedereen bij de GTD nog meer bewust gemaakt van het belang van kosten en baten. Het gevaar voor de GTD komt dan ook uit een heel andere hoek: De dienst heeft moeite om geschikte mensen te vinden. "We stellen walgelijke eisen aan onze medewerkers: Mensen moeten zelfstandig kunnen werken en vaktechnische kennis hebben. Bijna altijd werken ze met een vakbaas die beter is. Ze worden omringd door collega's die even goed of beter zijn. En ze moeten erin slagen iets te maken wat nog niet bestaat. Dat alles moet samengaan met de gedachte wat anderen kunnen, kunnen wij ook.'' Ook willen opdrachtgevers hun instrumenten liever gisteren hebben dan vandaag. Volgens Brinkgreve is dat een druk die het werk leuk, maar ook zwaar maakt voor zijn personeel.
Het hoofd van de GTD stelt alles in het werk om nieuwe, getalenteerde mensen te vinden. De medewerkers die veertig jaar geleden bij de oprichting van de universiteit in dienst traden, zijn hun professionele carrière aan het afsluiten en opvolgers staan niet in de rij. "Het probleem is dat de LTS en MTS vroeger werden gezien als gedegen vakopleidingen. Tegenwoordig staan ze symbool voor een leven als arbeider en dat is niet wat de meeste ouders voor hun kinderen willen. Er komen dus weinig talentvolle jongeren van die opleidingen.'' Wel heeft Brinkgreve van het CvB min of meer carte blanche gekregen om te allen tijde toptalenten binnen te halen als hij die tegenkomt. Het resultaat van de vergrijzing binnen de GTD is dat Brinkgreve actief op zoek moet gaan naar nieuwe krachten. Twee jaar geleden kwamen de eersten van de nieuwe lichting HTS-ers bij de GTD. Nu zijn er zelfs gesprekken met VWO-ers. Tegen een vergoeding komen zij in dienst en de universiteit betaalt hun opleiding bij de instrumentmakersschool in Leiden. Bijkomend probleem is volgens Brinkgreve dat goede krachten bij de GTD vertrekken en kiezen voor een beter betaald bestaan in de luwte van de faculteiten.
Ondanks de zorgen denkt Brinkgreve toekomstige werknemers iets bijzonders te kunnen bieden: "Wij zijn geen jobbers: geen mensen die instrumenten maken op basis van tekeningen. Wij zijn experts die tijdelijk aan een vakgroep worden toegevoegd. Een klant heeft letterlijk gezien nooit gekregen waar hij om vroeg, maar hij krijgt wel wat goed voor hem is. Op die manier inventief met elkaar problemen oplossen en telkens met andere dingen bezig zijn, is heel bijzonder''./.

 

Facts & Figures
De afgelopen twee jaar vertrokken twintig mensen bij de GTD. Het team bestaat nu uit 55 mensen. Ongeveer 25 opdrachtgevers zorgen voor de drie- tot vijfduizend opdrachten op jaarbasis. Negentig procent van de opdrachten is uit te voeren in minder dan honderd manuren. Enkele tientallen opdrachten kosten meer dan vijfhonderd uren. Een manuur bij GTD kost een opdrachtgever tachtig gulden. In de toekomst gaat dit naar 125 gulden per uur. Na AVA krijgt de GTD minder opdrachten voor grote projecten van 15.000 uur of meer. Dit is voor faculteiten te duur. De GTD heeft een budget van ongeveer zeven miljoen gulden per jaar.

Peer Brinkgreve studeerde in 1971 af aan de faculteit Werktuigbouwkunde van de TU/e. Hij ondernam een poging een fabriek op te zetten voor raceauto's. Twaalf wagens maakte hij, maar hij bleek meer ontwerper dan ondernemer. Hij deed speciale projecten voor de rally- en raceafdeling van DAF, hij bouwde raceboten en wedstrijdzeilboten en hij ging voor halve dagen aan de slag op de universiteit. De techniek van auto's bleef hem boeien maar het construeren van instrumenten werd zijn nieuwe passie. Hij werd tijdelijk medewerker bij de faculteit Werktuigbouwkunde. Vervolgens kreeg hij een baan bij de CTD. Via de functies hoofd Mechanische Sector en hoofd Techniek en Innovatie is de nu zestigjarige Brinkgreve sinds 1 januari 2001 hoofd van de GTD. En passant promoveerde hij drie maanden geleden op zijn werk bij de GTD.

De financiële middelen van de TU/e zijn, onder andere door een nu al jarenlang teruglopende eerste geldstroom, beperkt aan het worden. Wil de universiteit nieuwe activiteiten starten, dan zal het geld moeten worden onttrokken aan andere activiteiten. Onder andere daarom startte de TU/e vorig jaar een reorganisatie. Deze 'Added Value Analysis' lijkt zijn roerigste tijd inmiddels achter de rug te hebben. De nieuwe diensten zijn in relatieve stilte aan de slag gegaan om de uitgangspunten van de zo roerig begonnen reorganisatie uit te voeren. Eind juni presenteerden de diensten aan de faculteiten hun meerjarenplannen. De tijd is daarom aangebroken om kennis te maken met deze nieuwe diensten. Cursor laat in een reeks verhalen elke week het licht schijnen op een nieuwe dienst. Centraal staat daarbij de vraag op welke wijze de diensten de uitgangspunten van AVA denken te gaan verwezenlijken.

[an error occurred while processing this directive]













Website Cursor